Gedicht gedacht

 

Poëzie is niet alleen om te lezen, maar ook om ermee te leven
Gerrit Kouwenaar


Een rubriek met gedachten over gedichten. Met, sinds najaar 2016, bijna tien jaar achtereen
dagelijks een nieuwe bijdrage: een gedicht en mijn toelichting daarop.
Voorjaar 2025 verwijder ik de inmiddels meer dan drieduizend afleveringen en begin
opnieuw. ‘Klassieke’ gedichten keren terug, maar met nieuwe(re) gedachten daarover;
daarnaast blijft er natuurlijk ruimte voor pas ontdekte bundels en dichters.
Een niet meer dagelijkse, maar wekelijkse rubriek. Met een weekgedicht dus – ook in
figuurlijke betekenis, want ik houd van poëzie die week maakt, die raakt.
Mijn levensmotto is immers dat ik onderweg ben om mooie dingen aan te raken. 


Poëzie is alledaags in die zin dat zij voor iedere dag is
Carol Ann Duffy



Ga rechtsreeks naar de inhoudsopgave.

Week 15 - 9. Willem Wilmink

zondag 13 april 2025

Mijn man

Ik ben nooit meer
naar zijn graf gegaan.
Is dat schande? Nee,
ik voel het anders aan.

Ik weet zeker 
dat ik hem niet vind
op dat kerkhof daar,
in die koude wind.

Maar wel voel ik 
zijn aanwezigheid
waar we samen waren
in die oude tijd.

Dikwijls is het
of hij naast mij gaat.
of 'k hem spreken kan,
vragen kan om raad.

'k Vind dat hij het
dichtste bij me is,
als ik troost behoef
in mijn droefenis.

Maar is een dag eens 
mooi en goed geweest,
juist dan mis ik hem,
mis ik hem het meest

1977


Bij Willem Wilmink (1936-2003) ging ik graag op bezoek. In de ochtend schikte het hem nooit, want hij kwam traag op gang en wilde de eerste uren graag wijden aan het schrijven van werk in opdracht, aan (verder) uit te werken ideeën en aan te beantwoorden correspondentie. En dus zaten we pas ’s middags op zijn werkkamer. Tot 1991 in Zeist-West, waar hij met Wobke woonde in een rijtjeshuis in de buurt Couwenhoven en daarna in de Enschedese Javastraat, de straat waar hij in 1936 was geboren, naar school ging en in 1991 naar terugverhuisde om er nooit meer weg te gaan. Maar ook de plek waar hij in 1995 zijn eerste herseninfarct kreeg en waar, in 2001, de ontploffingen op de nabijgelegen vuurwerkfabriek zijn oorlogsherinneringen zo hevig deden oplaaien dat hij sindsdien nog amper buiten wilde komen. Eigenlijk hield zijn leven met ‘de buitenwereld’ toen al op; Wobke hield alles en iedereen af en zijn contact beperkte zich tot haar aanwezigheid en de bezoekjes van de (klein)kinderen. De laatste decennia van zijn leven leek Willem al minstens tien jaar ouder dan hij in werkelijkheid was, maar nu leek hij wel negentig. En toch, toen Willem stierf, was hij pas 66 jaar. 

Bij de ‘jonge’ Willem kwam ik graag. Dan zaten wij vanaf de vroege middag op zijn werkkamer te praten over liedjes en gedichten, maar vandaaruit over veel anders, want Willem bewandelde elk zijspoor dat zich aandiende. Naarmate de tijd verstreek, werd hij onrustiger. Vanaf drie uur vroeg hij zowat om het kwartier hoe laat het was. Ik wist waarom: om vier uur mocht hij van Wobke zijn eerste flesje bier nuttigen; rond half vijf zijn tweede en laatste. Willem, ruim voor het verlossende uur: ‘Ga jij zo naar Wobke en neem je er dan twee mee? Zeg je dat die andere voor jou is. Weet zij veel. Vind je toch niet erg, hè, dat ik ook die neem?’ Nee, ik vond het alleen erg dat hij niet zélf kon bepalen wanneer hij aan zijn consumpties toe was en hoeveel hij er wilde nuttigen, al begreep ik inmiddels ook wel dat hij zich die betutteling graag liet aanleunen…
Ach, dit is zomaar een herinnering die zich aan mij opdringt nu ik bovenstaand gedicht weer eens lees.

Met Jos van Oorschot – vriend van toen en van altijd – zong ik Mijn man al eind jaren zeventig. Twee jongens in de weer met vier gitaren, twee blokfluiten, een autoharp en een map vol met eigen en andermans werk, waaronder liederen van Jan Boerstoel en getoonzette gedichten van Willem Elsschot, Ida Gerhardt, Johanna Kruit, Martinus Nijhoff, J.J. Slauerhoff en anderen, onder wie Willem Wilmink dus. 
Wilmink schreef het gedicht als Mijn man. Wij verplaatsten het, met zijn toestemming, natuurlijk naar ons perspectief en zongen Mijn vrouw. Tja, ons perspectief... 
Pas als de dood de liefste van je afneemt, kruipt zo’n tekst echt onder je huid. Met het besef dat het niet vanzelfsprekend de slechte momenten zijn die je sindsdien soms als een dolkstoot treffen, maar eerder de fijne. Dus niet als ik troost behoef in mijn droefenis. Nee, is een dag eens mooi en goed geweest, juist dan... Mooi trouwens, dat rijm (hoef droef, me-is fe-nis) en die klankherhaling (van de i en de oe) in: 'k Vind dat hij het dichtste bij me is, als ik troost behoein mijn droefenis. Maar is een dag eens mooi en goed geweest... 

 



'Een uitgebreide en prachtig geïllustreerde oeuvreanalyse die hout snijdt'
de Volkskrant, 30 juli 2009


Mijn man is een van de gedichten die ik nog altijd uit mijn hoofd ken. En Willem schreef het nog eens voor me uit in zijn eigen handschrift. Een foto van deze autograaf is opgenomen in mijn boek, uit 2008, over de betekenis van Willem Wilmink voor het Nederlandse cabaret. Het moet er allemaal nog zijn, is de titel. Toch erg, dat er steeds minder is.  

Archief 2025