Gedicht gedacht

 

Poëzie is niet alleen om te lezen, maar ook om ermee te leven
Gerrit Kouwenaar


Een rubriek met gedachten over gedichten. Met, sinds najaar 2016, bijna tien jaar achtereen
dagelijks een nieuwe bijdrage: een gedicht en mijn toelichting daarop.
Voorjaar 2025 verwijder ik de inmiddels meer dan drieduizend afleveringen en begin
opnieuw. ‘Klassieke’ gedichten keren terug, maar met nieuwe(re) gedachten daarover;
daarnaast blijft er natuurlijk ruimte voor pas ontdekte bundels en dichters.
Een niet meer dagelijkse, maar wekelijkse rubriek. Met een weekgedicht dus – ook in
figuurlijke betekenis, want ik houd van poëzie die week maakt, die raakt.
Mijn levensmotto is immers dat ik onderweg ben om mooie dingen aan te raken. 


Poëzie is alledaags in die zin dat zij voor iedere dag is
Carol Ann Duffy



Ga rechtsreeks naar de inhoudsopgave.

Week 9 - 3. Hans Dorrestijn

zondag 02 maart 2025

Eendjes voeren

De laatste tijd had mams een manie
van maar naar het park te gaan.
Elke middag trok mijn mammie 
mij mijn warmste kleertjes aan.
‘Want,’ zei mammie, ‘in de winter 
geven wij de eendjes brood,
anders gaan die lieve eendjes
allemaal van honger dood.’

Onderweg liep zij steeds vlugger;
ik hield haar maar met moeite bij.
'k Kwam in het park, buiten adem,
maar mams was opgelucht en blij.
Zij gaf mij het plastic zakje
waar het eendenbrood in zat
en dan ging ik naar het wak toe,
terwijl mammie op een bankje zat.

Terwijl ik de eendjes brood moest voeren,
praatte zij met een meneer;
die meneer was blijkbaar grappig
en hij was er telkens weer.
Net als de zwaan en bij het voeren
stond dat beest altijd vooraan;
vaak begon hij kwaad te blazen,
ook al had ik niks gedaan.

Eenmaal heeft de zwaan gebeten:
mijn handje deed toen heel erg zeer.
'k Hoorde mams juist schaterlachen
om die grappige meneer.
Toen moest ik nog veel harder huilen;
mammie had geen oog voor mij.
Terwijl ik naar het bankje holde,
maakte mams haar handen vrij.

Die meneer heet nou Oom Stefan
en we wonen in zijn huis.
Soms voel ik me heel verdrietig,
maar we blijven 's middags thuis.
's Zondagmiddags komt mijn pappie,
die wil met mij naar het park toe gaan
en dan durf ik niet zeggen
dat ik bang ben voor de zwaan.

1977


Het lijkt zo'n simpele tekst, dit gedicht (of eigenlijk deze liedtekst) van Hans Dorrestijn (1940). Een kind – of het een jongen of meisje is, weten we niet en doet er niet toe – moet mee naar het park met mammie, die daar afspreekt met de man op wie zij verliefd is. Dat laatste hebben wij eerder door dan het kind. Als mammie inmiddels samenwoont met die meneer, wil het kind met vader het liefst... niet meer naar dat park...
Mooie vondst: die meneer heet nou Oom Stefan. Niet: ik noem hem Oom Stefan, maar hij heet Oom Stefan. Geen eigen keuze, zo lees je, maar de opdracht van moeder. Pappie-zeggen kan niet, want die naam is al vergeven, ook nu pappie zelf niet meer bij hen woont. Maar bovenal zou het klinken als verraad. Een kind heeft immers maar één vader. Hoe dat werkt, weet mammie ook wel en die zal gezegd hebben: ‘Noem hem maar Oom Stefan.’

Dat het kind niet meer naar het park wil, heeft minder te maken met Oom Stefan dan met de zwaan. Aanvankelijk lijkt er nog niet al te veel aan de hand, al weet het kind wel dat het de eendjes brood moet voeren. Niet mógen, maar móeten. Met andere woorden: er is te verstaan gegeven niet bij mammie te blijven rondhangen. En er is wel al dreiging, onraad, want bij het voeren stond dat beest altijd vooraan; vaak begon hij kwaad te blazen, ook al had ik niks gedaan. Waarom? De zwaan, dat maagdelijk witte dier, is het symbool van trouw. Het kind, in al haar of zijn onschuld, weet het nog niet en de auteur wil met het introduceren van de zwaan vooral de lezer | luisteraar van de tekst al iets duidelijk maken: de trouw is hier in gevaar.

Als mammie hand in hand zit met haar minnaar, bijt de zwaan: Eenmaal heeft de zwaan gebeten: mijn handje deed toen heel erg zeer... Op dat moment verliest het kind voor het eerst die kinderlijke onschuld, want nu ziet het het zelf ook: terwijl ik naar het bankje holde, maakte mams haar handen vrij...

Als de minnaar inmiddels de stiefvader is – en we wonen in zijn huis –, wil het kind 's zondagmiddags (want dan komt mijn pappie) alles behalve naar het park. Het is – letterlijk en figuurlijk – pijnlijk getroffen door het feit dat de wereld van volwassenen heel anders in elkaar zit dan het had gedacht en had gehoopt: dan durf ik niet te zeggen dat ik bang ben voor de zwaan.





Mooi van lelijkheid. De tweede LP, uit 1977, van Hans Dorrestijn.
Met daarop Eendjes voeren.

Archief 2025