zondag 23 februari 2025
Gedrag
Iemand laten wachten op een hoek
een jaar of twaalf, iemand de wind
uit de zeilen nemen, die wind verkopen
aan de eerste de beste, iemand je
reservehart schenken, iemand geen
verdriet gunnen, maar wijzen op
zonlicht, boeken, boterbloemen,
het dan opgeven, iemands angsten
verklaren, iemands dromen in een
aanrechtkast bewaren, iemand band
niet oppompen, iemands verleden in-
lopen zonder kloppen, iemand liefhebben
om wat iemand had kunnen zijn,
allemaal water in dezelfde wijn.
1979
Gedicht uit De hazen en andere gedichten, de bundel waarmee docent Nederlands en voormalig liedauteur Ed Leeflang in 1979 debuteert. Als ‘echte Vijftiger’, zoals de uitgever schrijft in zijn aankondiging, want de dichter behoort allerminst tot de Beweging van Vijftig, maar wel tot de Vijftigers in levensjaren.

Door zijn voormalige liedteksten kom ik drie jaar eerder, in 1976, met Ed in contact en ik heb het voorrecht met hem bevriend te blijven tot aan zijn dood, maart 2008. Het is op zijn aandringen dat ik Nederlands ga studeren; het komt door mijn volharding dat wij, drie maanden voor zijn dood, nog een voorstelling maken rond zijn eerder afgezworen liedrepertoire. Judith Herzberg, in Vrij Nederland: ‘Aan de voorbereiding, de keuze van welk lied wel en welk lied niet, had hij nog meegedaan. Die dag heeft hem gelukkig gemaakt. Hij was, tot het allerlaatst, in staat enorm te genieten en die liederenmiddag was voor hem duidelijk een hoogtepunt.’


Ed Leeflang, zondagmiddag 16 december 2007, tijdens de hommage aan zijn liederen. Maar weinigen wisten wat ons intussen zo bedroefd maakte: hij had niet lang meer te leven. Het zouden slechts drie maanden zijn. De foto, genomen door Jaap Reedijk, ontroert me nog steeds. De herinneringen aan die middag niet minder. Ed was zo gelukkig, ook door de aanwezigheid van onder anderen zonen Huigen en Jurriaan, geliefde Marja, vrienden Rein Dool en John Leddy en collega-auteurs als Thérèse Cornips, Judith Herzberg, Wim Hofman, Anton Korteweg en Els Pelgrom.
Over liedjes en gedichten gaat het rond de jaren tachtig steeds in onze correspondentie en gesprekken. Ed heeft op dat moment niets meer op met zijn eigen en andermans liedteksten, terwijl ik voortdurend in gesprek ben over het literaire lied, zoals in de boeken die ik schrijf en/of samenstel, de artikelen die ik publiceer en de radioprogramma’s die ik maak. Ed is sowieso zeer kritisch en scherp en daarvan heb ik veel geleerd. Over wat mooi is en waarom gaat het steeds en over wie niet deugt en waarom… De meeste aandacht is er natuurlijk voor kunst en cultuur. Vol overgave schrijven en spreken we over de schilders en tekenaars die we bewonderen, over de literatuur die we lezen en de muziek die ons ontroert… En nog vaker gaat het over wat er in onze privélevens gebeurt. Zijn verstandelijk gehandicapte dochter Geerke woont in een Zeeuws internaat en ik werk op dat moment nog als verpleegkundige in de geestelijke gezondheidszorg; mijn huwelijk strandt en zijn relaties hebben hem veel moois gebracht, maar ook littekens bezorgd. Ja, juist over de liefde hebben wij het veelvuldig. Ed is in 1998 getuige bij mijn tweede huwelijk. De liefde is een onderwerp dat vanaf het eerste moment vaak in zijn poëzie terugkeert, zoals in Gedrag, het weekgedicht.
Is Gedrag een liefdesgedicht? Natuurlijk, want wie de Liefde alleen maar bejubelt, kent haar niet. Gedrag is ook geen ode aan één iemand, maar richt zich tot niemand – oftewel tot niet-iemand in het bijzonder en daarmee tot ieder-iemand in het algemeen. Het woord iemand lees je, in slechts veertien regels, maar liefst tien keer.
Centraal in het gedicht staat de sombere constatering dat een liefde mislukt als je beloftes en verwachtingen niet inlost. In het klein, door niet langer behulpzaam te zijn (iemands band niet oppompen). In het groters, door niet meer voor de ander open te staan (iemand je reservehart schenken). In het grootst, door haar of hem te beschadigen (iemands verleden inlopen zonder kloppen). En dat alles bij elkaar opgeteld: iemand liefhebben niet om wie iemand is, maar wat iemand had kunnen – of volgens de ander misschien wel had móeten zijn.
Maar liefst tien keer iemand in slechts veertien regels, schreef ik al. Over de vormelijke keuzes van de dichter is meer te zeggen. Hoe hij de ‘vergrijpen’ in precieze volgorde zet bijvoorbeeld: van iemands verwachtingen negeren (laten wachten op een hoek een jaar of twaalf) en verstikken (dromen in een aanrechtkast bewaren) tot ze tenslotte tenietdoen. En het rijm? Eén binnenrijm (verklaren en bewaren) en, ter afsluiting, één heel nadrukkelijk parend eindrijm (zijn en wijn) – nadrukkelijk, want die slotregel leest als een moraal: in de liefde giet je heel wat water bij de wijn.
Deze fraaie vormvondst moet nog benoemd: het enjambement in- | lopen zonder kloppen. Door die verspringing van woordlettergrepen naar de volgende regel is het alsof iemand niet binnenstapt, maar binnenvalt. En als lezer val je daardoor zelf als het ware mee.
Over Ed Leeflang (1929-2008) zal het nog vaak gaan in deze rubriek - hoop ik!