zondag 05 januari 2025
007.
Sterrenlied (fragmenten)
Ze ging op reis wat nam ze mee
een lepel en een mes en vork
misschien een warme muts een lint
voor in haar haar een bedeltje
een ansicht van een poes misschien
een potlood stuiver diadeem
en wat ze vergeten was
‘Er waren drie kaboutertjes
dat waren zulke stoutertjes
ze plakten een bloempje fijn
wat zou dat voor een bloempje zijn
ze fluisterden het in mijn oor
het is een vergeet-mij-nietje hoor
je schoolvriendinnetje (vermoord)’
Wie zal nog aan haar denken
Fietje Bonewit van boven
de kleine Meijer van hiernaast
Nathan Wegloop Maurits Elsje
tante Roosje in haar winkel
huilt ze weet welk lot hun wacht
Sientje Abram ging haar voor
2011
Hier schreef ik al over het naderende afscheid van Guus Luijters, die vrijdag jl. (3 januari) overleed, 81 jaar oud.
De tram rijdt niet meer door de straat
de synagoge zit op slot
de weeshuismeisjes wachten
achter blinde deuren op
de bange dag wie gaat sterven
weet niet langer wat hij droomt en
water stroomt zoals het stroomt
Niemand ziet haar niemand weet
dat ze ’s nachts nog door de kamers
waart de steile trap op gaat
naar de lattenzolder waar zij
haar evenbeeld bespiedt en
de wacht houdt tot de dageraad
haar roept en meevoert in de rij
De fragmenten uit het gedicht van vandaag, waarmee ik hem wil gedenken, komen uit die mooie bundel Sterrenlied, die hij schreef ter herinnering aan Sientje Abram (1931-1942), de kinderen uit de Rapenburgstraat en al die andere kinderen. Het achterplat:
Teder gedicht waarin een 11-jarig vermoord Joods meisje weer een gezicht krijgt
Sientje Abram werd op 23 februari 1931 in de Amsterdamse Rapenburgerstraat geboren en op 10 september 1942 in Auschwitz vermoord. Guus Luijters […] heeft geprobeerd meer over Sientje Abram te weten te komen. Maar iedereen die haar heeft gekend, is ook vermoord. Sientje zelf weigerde zich bij deze situatie neer te leggen. Op een nacht ging ze een poëtische dialoog aan met de man die haar zo graag een gezicht wilde geven. Dat resulteert nu in een lang gedicht, waarin Guus Luijters en Sientje Abram beurtelings hun stem laten horen.
Sterrenlied poogt Sientje haar identiteit terug te geven. Daarnaast is het een evocatie van een buurt die met inwoners en al van de aardbodem is verdwenen. Het gedicht eindigt met de namen van de 331 vermoorde kinderen uit de Rapenburgerstraat en een uitgebreid nawoord.
In de vroege morgen zijn ze
door de poort gegaan bepakt
gezakt bewaakt en opgejaagd
zo stil als hier kan het niet zijn
maar van ver al horen ze
de trein die rustig ademhaalt
en wacht de trein heeft alle tijd
Wij zijn vertrokken en komen
niet terug mijn vader mijn moeder
mijn broers en duizend anderen
in een trein geladen zijn wij
afgevoerd ik heb niet gezwaaid
ik heb niet omgekeken
ik ben gegaan en kom niet terug