donderdag 26 december 2024
Valavond, het balkon en het gesprek
dat cirkelend wacht tot het zonlicht
schuin ligt en je guitigheid bedaart
Alles reeds gedacht, zeggen is zinloos nu je luistert
mijn mond raakt te haastig gestemd, ik wik
waarom woorden als ons en wij tegen de ruiten tikken
terugkaatsen, ons verminken
De zon zakt, het licht klimt, het hele huis verdicht
tussen je opengevouwen armen, en ik lig er middenin
mijn rusteloze vingers spelen het ongemak
als percussie langs je ruggengraat
Je wijkt en schort de aanraking op
onze eerste huivering in het niemandsland
tussen nood en wens, tussen verspreken en verzwijgen
Het woord alleen maakt een lus, schiet meteen terug in mijn keel
het woord nodig moet ons luwen, dragen, slaperig maken
Nu de rook in kringen boven onze hoofden hangt
en we de zon en de avond en het licht hebben gewogen
besluiten we dat de nacht
Om maar niet dat ene woord
2024
Eergisteren en gisteren over het eerste en tweede bedrijf van Dramaturgie van het loslaten. Bovenstaand gedicht is het slot van Wij, het derde bedrijf. Valavond, de periode tussen licht en donker, het niemandsland tussen wat er was en wat er komt, als je elkaar loslaat en alleen verder moet.
Als je alleen verder moet… Dan zijn er de anderen, dat zijn zij uit de interlude.
Onenightstand met Amsterdam
Eerst haar onderzoekend zwijgen
daarna haar weetlustige vragen
over wat ik las en schreef en dronk en at en
en ik wist niets en daarom leek het
alsof ik alles begreep, wie we waren, alleen maar samen
de dag erna weer iemand anders
Ze is het kind van theatermakers en diplomaten
in alle talen kan ze weigeren te spreken
tussen haar schrokken en slokken door, soms verlegen
om hoe snel ze dronken wordt, soms hooghartig
wanneer haar oude ziel praatziek uit haar kinderlijfje puilt
Ze betoogde de nietigheid van mijn naam
gaf zich over aan mijn blik, liet me toe
haar te omschrijven, vroeg me om haar een hoer te noemen
teder en met ontzag, vertelde hoe graag ze gebonden wordt
maar zich niet bindt
Haar onervarenheid in het vertragen, en de mijne
in het loslaten, haar onverschrokken mond en tong
haar oor zocht mijn adem, haar hals kleurde blauw als water
hoe ze joints naar binnen hijgde om te kunnen slapen
en toch niet sliep, in de nacht haar rug naar me keerde
en in de ochtend haar tattoos liet vertroebelen als aquarellen
Lopen, zei ze, en pas later daagde het dat ze wandelen bedoelde
want straten zijn straten en een bed is een bed, en zij weet wat er in me breekt
wanneer ik een seconde te lang in een etalage naar mezelf moet kijken