dinsdag 24 december 2024
Niet je handen, spelend met de tijd
of je vingers rond het glas rode wijn
wel het milde gebaar om me af te wijzen
wanneer we onhandig dronken zijn
Niet je geveinsde gêne, of je hoofd licht
naar links gebogen wanneer je aarzelt
wel de spatie die je laat tussen geest en drift
Niet dit wachtend vluchten, dit vluchtend wachten
niet je verstommen, mijn verstommen tussen de regels
niet deze ingehouden adem of de apostrof
in mijn stembanden gehaakt
wel de korrel in je keel wanneer je schrikt
Niet de huid van blozend oker of je zwarte haren
in de wind of de mussen in de wielen van je fiets
wel het korte zweven tussen je stappen, het ritme
van je passen, het zingen van je lippen als je zwijgt
de muziek waar het stil hoort te zijn
Niet je gouddooraderde ogen als kintsugi
niet dit kijken of deze leegte
of het voorbijgaan van een tijd
wel de trage sier van je schouders wanneer je wiegt
met het verleden om je hals
Niet mijn roekeloze volgen
of mijn bevlieging van beschikbaarheid
niet je blik wel de bries
in mijn hoofd die je ontbiedt
wanneer je opkijkt van dit blad
2024
Terug naar Frankrijk met een koffer vol poëziebundels waarover nog niet is geschreven, betekent wel verstoken zijn van de boekenkasten om even iets op te zoeken. Zo ligt de nieuwe bundel van de Vlaamse dichter Max Greyson (1988) hier voor me op tafel en ik lees op het achterplat dat het zijn derde is. Bezit ik die twee andere? Dat kan ik nu niet raadplegen. En kwamen die in deze rubriek aan de orde? Dat is wél te vinden. Ik raadpleeg de inhoudsopgaven van deze rubriek en ja dus: in augustus 2017 besteedde ik aandacht aan Waanzin went niet (lees hier en hier) en in november 2019 aan Et alors (lees hier). Daarna nog aandacht voor ‘losse gedichten’, zoals verschenen in Het Liegend Konijn, waar zijn naam vaak opduikt? Nee, bij die vier gedichten is het gebleven.
Dramaturgie van het loslaten is de titel van de nieuwe bundel. Van het achterplat:
Dichters zijn pleegouders van de taal. Deze derde bundel van Max Greyson is – zoals al zijn werk – gedreven door klank, ritme en een onvermoeibaar plezier in het spelen met de taal. In vijf bedrijven wordt de liefde opgespannen, bezongen en losgelaten. De gedichten spelen zich af in theaters, slaapkamers, Europese metropolen en tijdens een vluchtreis van Afghanistan naar België, kortom: in ruimtes van het ware leven waarin de grens tussen mens en tekst vervaagt.
Vijf bedrijven plus een ouverture, interlude (na het derde bedrijf) en epiloog. Jij, Zij (de dochter), Wij, Zij (de moeder) en Ik zijn de titels van de achtereenvolgende bedrijven; de interlude gaat over Zij (de anderen).
Chanson is de ouverture. Met in het middelpunt de zij (uit het eerste en derde bedrijf) en de ik (uit alle bedrijven). De bundel gaat over hun dramaturgie van het loslaten. Met De seconde vooraf begint het eerste bedrijf. De zaal is nog leeg, de scène nog schoon – ook voor ons als lezers van de net opgeslagen bundel. In de coulissen wemelt het van ons en ons verleden. En daar zijn ze: de ‘acteurs’, de personages over wie het vanaf nu zal gaan…
De seconde vooraf
Het doek gaat op, de vloer ligt onbeschreven
de zaal is nog leeg, de scène nog schoon
in de coulissen wemelt het van ons
en ons verleden
Daar staan we, met tanden op lippen
te beven
mijn lodderogen schampen langs je ribben en heup
je strijkt nog vlug een kreuk uit je jurk
bindingsangst is soms ook een rug die zich recht
een deuk in een wang, een hand in de lucht
Het kind in ons lacht met stof in de mond
we maken ons op om te spelen, hebben de dag
overleefd, de nacht overmeesterd
onze lichamen weten al waar en waarom
Wordt vervolgd.