maandag 04 november 2024
Dat men voor alles zichzelf is
in zijn badkuip zijn oorlog zijn spiegel
dat men voor alles zijn huis is
met zijn inzicht zijn leesbril zijn spiegel
dat men voor alles zijn uitzicht
met zijn siertuin zijn sikkel zijn spiegel
dat men voor alles zijn datum
in zijn stilstand zijn afgang zijn spiegel
dat men voor alles zijn ander
in zijn halfheid zijn heelhuid zijn spiegel
dat men voor alles van vlees is
op zijn sofa zijn kladblok zijn bord –
2002
Het was aan me voorbijgegaan: dat er vorig jaar een derde deel verscheen van Woorden temmen, een serie over het kennismaken met het lezen en schrijven van gedichten.
Door hun eigen lievelingsgedichten op te nemen en daar persoonlijke notities en nadere informatie aan toe te voegen, willen steeds twee andere samenstellers – een ‘denker’ naast een ‘doener’ – aan de hand van steeds een ander thema jongeren vanaf ongeveer 14 jaar interesseren voor de Nederlands(talig)e poëzie. In deel 1, in 2018 samengesteld door wetenschapper Kila van der Starre en dichter Babette Zijlstra, staat in 24 gedichten – 24, dus gelijk aan alle uren van de dag – de tijd centraal; in deel 2 (2020) nemen dichter Charlotte Van den Broeck en wetenschapper Jeroen Dera in 30 gedichten het menselijk lichaam als uitgangspunt. In deel 3 (2023) verwelkomen wetenschapper Laurens Ham en dichter Lies Van Gasse hun lezers in een imaginaire stad aan de hand van 34 gekozen gedichten.
Toon de stad. Deel 3 van Woorden temmen
Dat de samenstellers de lat hoog leggen, blijkt uit hun keuze voor werk van onder anderen Hans Faverey en Gerrit Kouwenaar. Vandaar mijn keuze vandaag voor die twee bijdragen en enkele fragmenten uit hun toelichtingen daarop.
Over Men van Gerrit Kouwenaar:
Lies: ‘De bundel totaal witte kamer, waaruit dit gedicht komt, kun je interpreteren als een afscheid van Kouwenaars vrouw Paula. Als je geliefde wegvalt, kan je een soort identiteitscrisis ervaren, want wie ben je nog zonder die ander. Of om het met Kouwenaar te zeggen: “Dat men voor alles zichzelf is.” […]’
Laurens: ‘Het zijn de eenvoud en de herhaling die de gedichten uit deze bundel zo onvergetelijk krachtig maken.’
Lies: ‘De poëzie van Kouwenaar heeft een zekere abstractie. Ze gaat over thema’s als tijd, vergankelijkheid en vaak ook over het schrijven als manier om zich tegen de vergankelijkheid te verzetten. Tegelijkertijd zijn de gedichten ook erg dagdagelijks: er wordt een kamer gewit, iemand gaat in bad of moet zich scheren. Het is die filosofische toon die helemaal verweven zit in de dingen van de dag die me aantrekt in het werk van Kouwenaar.’
Hierna volgen de blokjes Lees (over de herhaling van het woord dat en de betekenis van het eveneens herhaalde woord spiegel), Denk (over de betekenislijnen, zoals uitzicht-siertuin-sikkel en inzicht-leesbril-kladblok), Weet (over het gebruik van de metafoor door Kouwenaar), Kijk (over de herhaling en herschikking van onderwerpen en motieven bij andere kunstenaars, onder wie schilder en generatiegenoot Giorgio Morandi) en Meer (over door Kouwenaar geïnspireerde jonge dichters).
Na het gedicht van Hans Faverey komen daar in de uitleg, naast deze vijf items, nog de opdrachtenblokjes Schrijf (herschrijf het gedicht) en Doe (maak een tekening met de leestekens) bij.
Als geen wesp
richt 1 nu iets angel-
achtigs op 2, die het ook
niet is, al zijn beiden
nog punten op dezelfde lijn,
in hetzelfde landschap,
daar men nooit graag heen reist,
als men er niets te zoeken heeft
en niets te verwachten.
1997
Laurens: ‘Als ik Hans Faverey lees, dan moet ik er dikwijls bij gniffelen. Zijn gedichten worden vaak gezien als moeilijk, ondoordringbaar en bloedserieus. Het is niet direct duidelijk waarover ze gaan omdat ze eerder over taalverschijnselen of filosofische problemen gaan, dan over de buitenwereld. Maar er zit ook een droogkomische kant aan het werk, althans, zo lees ik het graag. Hij zet de lezer voortdurend op het verkeerde been, probeert uit wat je allemaal met taal kunt doen en maakt zo – voor lezers die het niet erg vinden dat ze een gedicht niet meteen snappen – een avontuurlijke leeservaring mogelijk.’
Lies: ‘De bladspiegel van verschillende gedichten van Faverey heeft voor mij iets rustgevends. Ook hier: die twee blokken, opgedeeld door de regel “in hetzelfde landschap”. De afbreking in “angel-achtigs” vind ik dan weer gewaagd. Daardoor kun je het ook lezen alsof het een leenwoord uit het Engels is.’