zondag 27 oktober 2024
Doe nu eens even die gedachten dicht van je.
Denk nu eens liever niet na over morgen.
Kijk niet steeds weer die bosrand van gisteren
na, bramerplukker die je bent zoals vroeger
maar nu. Maak even geen onderscheid tussen
een wie en hoezo en de kans op anders.
Doe in je hoofd uit de lamp, hoor wat er is,
ademt en ritselt, kwaakt in de kikkers.
Leef met je lichaam van nachtwind de koelte.
Geeuw je een gat in het hart en proef het
zo rood als sap van bramen. Wees langzaam
door vogels gezongen het wordende licht.
1999
Vervolg van gisteren.
Elisabeth Lockhorn:
Opvallend is het vaak onderrichtende karakter van gedichten over geluk. Veel dichters willen ons kennelijk iets bijbrengen. Zo schrijft C.O. Jellema: ‘Kijk niet steeds weer die bosrand van gisteren | na, bramerplukker die je bent zoals vroeger | maar nu. Maak even geen onderscheid tussen | een wie en hoezo en de kans op anders.’
De Poolse Adriana Szymanska adviseert [in vertaling van Gerard Rasch, FV]: ‘Laat je glimlach achter op het blad | van een wilg aan het water, een berk in het bos: | daar, in de hemel, zal alles een keer samenkomen | om zich in jou te vormen tot ijverige eeuwigheid.’ Haast speels lijken de regels te verwijzen naar het middeleeuwse ‘hiernamaalse’ geluk, maar hoe superieur verwoord.
Memento
Laat de bomen en de bloemen achter je,
de weldoorvoede honden en de blije vogels;
wat gezaaid is, wat verzadigd en ruisend,
wat bloeit en kwettert – het getuigt van jou.
Laat de hemel in de wolken achter je,
die steeds op reis zijn naar hun – nergens,
het stof van de weg dat voor de voeten danst,
de triomfantelijke steden, vluchtige fluisteringen.
Wat jij hebt aangeraakt – zal jou herinneren,
wat jij hebt bekeken – zal jouw licht weerkaatsen,
wat aan jouw bescheiden deur voorbijgegaan is,
zal daar ergens opflitsen of het zal verdonkeren.
Als de wereld kookt in de zon of met zijn regen huilt,
weet je dan getroost in je verlangen:
het heiligenbeeld aan de weg zal je vinden,
een engelenvleugel zal je in zijn vlucht beroeren.
En wanhoop niet wanneer de schimmen van het verdriet
als motten boven je zullen fladderen;
ook al is het in den blinde – ga in het trillen van de ziel
die door jou glinstert als een glimworm in de nacht.
Laat je glimlach achter op het blad
van een wilg aan het water, een berk in het bos:
daar, in de hemel, zal alles een keer samenkomen
om zich in jou te vormen tot ijverige eeuwigheid.
Tot slot Willem Jan Otten, die Elisabeth Lockhorn op het juiste spoor bracht bij het samenstellen van deze geluksbloemlezing.
Het verhaal van een gordiaan
Hier heeft hij te kijk gestaan,
de knoop van de koning, eeuwen lang.
We maakten van verwachting een spel,
de komst van een man met engelengeduld,
en vingers hard als een adelaarsnavel –
maar 's zondags als we hier flaneerden,
en de kinderen hun nagels verknoeiden,
vertelden wij: ‘Vergeet de ontknoping,
oefen je om niet te dromen van de dag
zonder kink. Geen vrijheid zonder wirwar.’
Nooit was de stad zo stil als toen.
Wie durfde deze Griek te zeggen
dat geluk niet bestaat uit een slag?
We keken, we knakten een kootje, en zwegen
en dachten ‘misschien...’