zaterdag 26 oktober 2024
Als de tocht niet meer voert naar de
plaats waar alles weer goed komt,
wat houdt haar gaande? Rood zand
op het fresco verbleekt, troost verkleint
tot een blik, tot een handpalm.
Als niet wanhoop met windkracht tien
in haar rug staat, wat houdt haar in gang?
De straatstenen houden haar gaande
ogen likken de gevels, de keel
is gulzig naar lucht. Haar houdt
in gang het plezierpaard lijf dat
geen halt verstaat. Haar hakken
slaan vuur uit de tegels: Dat zij gaat
houdt haar gaande. Zij gaat.
1991
Vervolg van gisteren.
Elisabeth Lockhorn:
Midden in mijn zoektocht naar geluk in de poëzie ontving ik een mail van Anneke Brassinga: ‘De interessantste vorm van geluk,’ schreef ze, ‘ is misschien niet het voldongen geluk, maar het geluk “ondanks”.’ Over dat geluk schrijft bijvoorbeeld Anna Enquist in haar gedicht Andante: ‘Als de tocht niet meer voert naar de | plaats waar alles weer goed komt, |wat houdt haar gaande? […] | Haar houdt | in gang het plezierpaard lijf dat | geen halt verstaat. Haar hakken | slaan vuur uit de tegels: Dat zij gaat | houdt haar gaande. Zij gaat.’
Het opperste bewijs van geluk ‘ondanks’ vormt misschien het beroemde tegenstribbelende geluksgedicht van Judith Herzberg: ‘Nu alles is zoals het is geworden | nu alles is zoals het is, | komt het, hoewel, misschien | hoewel, tenslotte nog in orde.’
Daglicht
Uit chaos van lakens en
voorgevoel opgestaan, gordijnen
open, de radio aan, was
plotseling Scarlatti
heel helder te verstaan:
Nu alles is zoals het is geworden,
nu alles is zoals het is
komt het, hoewel, misschien
hoewel, tenslotte nog in orde.
Elisabeth Lockhorn:
Soms wordt geluk gewantrouwd en wanneer het zich dan – uiteindelijk – aandient, is het niet altijd hemelhoog juichend geluk dat wordt beschreven. […] ‘We aten, en we praatten, en gingen naar bed | En we sliepen. Het was een wonder.’ Hier laat de Amerikaanse dichter Donald Hall op onnavolgbare wijze de betovering zien van de alledaagse dingen.
Zomerkeuken [*]
In het hoge junilicht stond zij aan het aanrecht
Met een glas wijn
En luisterde naar de bobolink
En plette de knoflook in het late zonlicht.
Ik keek naar haar koken, vanuit mijn leunstoel.
Ze perste haar lippen
Op elkaar, reikte naar keukengerei,
En proefde de saus van haar vingertoppen.
‘Het is klaar. Kom maar’, zei ze.
‘Steek de kaars maar aan.’
We aten, en we praatten, en gingen naar bed
En we sliepen. Het was een wonder.
[*] vertaling Elisabeth Lockhorn
Joke van Leeuwen beschrijft ragfijn, voorzichtig aftastend, het bijna-geluk: ‘En bijna paste alles bijna prachtig.’
Wildverband
We hadden onze vormen meegebracht
en liepen elkaar net niet in de weg
we zeiden wat we lustten en wat niet
en waar we ooit nog goed in zouden worden.
We deden kunstjes zonder om te vallen
en dachten aan de juiste kanten boven
we knipten ongekende regels uit
en lachten mee als iemand van ons lachte.
En bijna paste alles bijna prachtig.
Wordt vervolgd.