donderdag 24 oktober 2024
De terugkeer van de dieren
vannacht zijn de dieren teruggekomen
ze noemen ons bij onze eigen naam
om ons eraan te herinneren hoe dierbaar ze ons waren
luister, op de wind tussen de gebouwen
klinken hun stemmen ineens zo helder
ja, ze zijn gekomen om ons te vertellen dat ze het begrijpen
ze hebben geen tanden en klauwen meer
ze hebben geen pantser meer
om zich tegen de weemoed te verweren
nu, na zo’n lange tijd in de dood
weten ze niet zo zeker
of ze het er zelf beter hadden afgebracht
en de kleine stermol
zingt in niets ontziende onschuld
van tussen zijn wriemelende monddelen
over hoe zich aarde en wortelsystemen
openden voor zijn dwarse poten
luister, in het zoemen van de elektriciteitsdraden
hebben hun stemmen zich verenigd om ons te vertellen
dat zij ons ook missen
2024
Ook in de nieuwe editie (2024-3) van Poëzietijdschrift Awater een stuk over Bouwdoos van Han van der Vegt. De bundel is de Poëzieclubkeuze van deze keer en krijgen leden cadeau bij de ontvangst van het tijdschrift.
Ik kende Han van der Vegt (1961) niet, terwijl dit, zo lees ik op het achterplat, toch al zijn zevende dichtbundel is, naast drie kinderboeken en een roman. Vicky Francken en Wout Waanders lichten hun clubkeuze voor juist deze bundel toe en niet voor twee andere kanshebbers met nieuw werk: Erik van Os (Wij zijn even naar de verte) en Maaike de Wolf (De dansvloer is van iedereen).
Hun werk ken ik beter en Erik van Os is in deze rubriek ook besproken (lees hier), maar dit nieuwe werk niet. Het lukt gewoonweg niet (meer). Er verschijnt momenteel zoveel nieuwe poëzie, dat ik wel elke dag over een andere bundel zou kunnen schrijven.
Francken en Waanders over Bouwdoos, dat als ondertitel Probate poëzie kreeg.
In veertien lange gedichten, zelfbetitelde probate poëzie, opgesteld in alledaagse gebruikstaal en verleidelijke reclameslogans, bouwt Van der Vegt vrolijk aan een somber wereldbeeld: een wereld waarin alles te downloaden is, waarin de overheid meekijkt door middel van datapokken en waarin je jezelf gemakkelijk op een nieuwe persoonlijkheid trakteert: ‘wees jezelf met een persoonlijkheid van Minke en Fam!’
Het knappe is dat het spannend blijft: de lijstjes, opsommingen en reclamekreten zijn méér dan cynisme over het moderne tijdsgewricht. Van der Vegt toont ons een wereld die we eigenlijk maar al te goed kennen en die absoluut iets angstaanjagends heeft. Juist wanneer de platte ironie bijna de overhand lijkt te nemen, weet Van der Vegt ineens te ontroeren, bijvoorbeeld in De terugkeer van de dieren: ‘luister, in het zoemen van de elektriciteitsdraden | hebben hun stemmen zich verenigd om ons te vertellen | dat zij ons ook missen.’