maandag 21 oktober 2024
Bisogna morire
In deze oude kamers vol afwezigen
van ons gedroomde huis aan het beekdal,
doortrokken van de geuren van de aarde
en bloeiende vruchtbomen, ik de tachtig
al ruim voorbij – jawel, dan zal
het er toch wel een keer van moeten komen.
O come t’inganni
se pensi che gl’anni
non hann’da finire,
bisogna morire. [1]
Zeker, maar wat met het kind van acht
dat nog steeds in mijn hoofd door de stad
zwerft op zoek naar eten en brandbaars
voor de kachel thuis – het is altijd koud
en oorlog in dat filmpje – en de jongen
van negen jaar later, die voor het eerst
in warm gras mag liggen met het meisje
dat zomaar een vrouw is, en de man
die ’s nachts wakker schrikt als zijn kind
huilt in een droom in haar kamertje boven
en hij volstroomt met woorden van troost.
Al die wezens die ik ooit ben geweest,
waar moeten die heen als dit hoofd wordt geleegd?
Si more danzando,
bevendo, mangiando,
con quella carogna
morire bisogna.
En het pad omlaag naar de beek
waar mijn kleindochters bramen plukten
bij blauwe kinderhanden vol, en het hoge
klinken van hun lach en hun liedjes
nog altijd lijkt na te trillen,
en de geur van lievevrouwebedstro
als het gras in de wei net gemaaid is,
en op dat pad ook mijn lief
met de kleine witte hond
dansend in de late zon
kleiner, kleiner en kleiner
voor de lage horizon –
waar bergen we dat allemaal op
als het niet meer kan in die kop
van mij omdat die niet meer daar is?
Non si trova modo
di scoglier ‘sto nodo,
non val il fuggire,
bisogna morire.
2019
[1]
In zijn aantekeningen verklaart Van Toorn het Italiaans:
Bisogna morire (Wij moeten sterven) is een keerregel uit de Passacaglia della vita (de passacaglia van het leven) van de Italiaanse componist Stefano Landi (1587-1639). De vertaling van de citaten luidt:
O, wat houd je jezelf voor de gek
als je denkt dat de jaren
nooit een eind zullen nemen,
we moeten toch sterven.
[…]
We sterven al dansend
en drinkend en etend,
met zo’n kadaver
moeten we toch sterven.
[…]
Er is geen manier
om deze knoop te ontwarren,
vluchten is zinloos,
we moeten toch sterven.
Ik blijf nog even bij Marjoleine de Vos, want zij schreef een prachtig In Memoriam voor schrijver Willem van Toorn, die 31 mei jl. overleed; hij was 88 jaar oud. Het verscheen in het nieuwe nummer (najaar 2024) van poëzietijdschrift Awater.
Een ruim citaat uit dat In Memoriam van Marjoleine de Vos:
In zijn romans, verhalen en essays zie je zijn sociaal-democratische inslag, zijn hartstocht voor het landschap en zijn inzet voor het behoud van wat daar mooi aan was, zijn milde maar ook vaak kritische blik op de omgeving, inclusief de mensen, zijn romantische kant, zijn vermogen tot bewondering. Maar hoe goed sommige verhalen ook zijn, hoe meeslepend zijn grote roman De rivier ook is, zijn poëzie is het hoogtepunt van zijn omvangrijke oeuvre en daarin lijkt het voornaamste thema toch te zijn: sporen. Sporen van mensen in landschappen, sporen van liefdes in het geheugen, ruïnes, paleizen of vervallen boerderijen die van vroeger leven verhalen: ‘Het moet wel zo zijn | dat ieder landschap de tekens bewaart | van wie er leefden.’
Wie schrijft er nu zoiets fantastisch als een gedicht dat Landschap voor een dode meneer heet? Het gedicht uit 1968 doet een poging om een bij een vermolmde uitspanning aangespoelde zelfmoordenaar alsnog een plezier te doen: ‘waarom dan niet nog eenmaal | […] de speeltuin voor hem bevolken | met wat kinderen en de deuren | van het slot doen, een ober huren?’ Zo’n gedicht is typerend voor de Van Toorn van toen en van later, er komt veel in bij elkaar: een dode, de behoefte om die weer even tot leven te wekken, een verkruimeld bouwwerk, het gedicht dat tijdelijk in taal herstel mogelijk maak. Dat alles op zijn vertrouwde parlando toon, waarmee hij kans ziet om ongeveer álles in poëzie onder te brengen, hij heeft als het ware geen proza nodig.
Hier dat volledige gedicht:
Landschap voor een dode meneer
Hier maakt de rivier een bocht.
De uitspanning wacht al jaren
vermolmend op de sloophamer,
muren gaan over in mos.
In bochten zoals je weet
spoelen ze meestal aan.
Zo ook dit gezochte lichaam:
ene H, die volgens de krant
in terneergeslagen toestand
de woning verliet, gekleed
in zijn zondagse pak (er staat
nooit bij: en even eenzaam
als wie dit bericht leest).
Een ongeluk werd gevreesd.
Nu ik op dit filmpje van taal
het gebeuren voor je herhaal,
waarom dan nog niet eenmaal
(terwijl bij zijn voetjes kolkjes
hem zachtjes landwaarts sturen)
de speeltuin voor hem bevolken
met wat kinderen en de deuren
van het slot doen, een ober huren?
Breng ook in het beeld aan
dames met parasols
theedrinkend op het gazon
en strohoedheren zoals
in zijn jeugd hebben bestaan.
Schilder ze desnoods op karton.
In deze prent landt hij dan.
Hij is er even stil van
op de dansende benen na
in het lustige water.
In het oevergras lijkt het dwaze
hoofd zich nog af te vragen:
is dit nu werkelijk doodgaan,
deze vrolijke thuiskomst?
Einde.
Wat nu nog komt
draaien we gauw door.
Het café kruimelt weg, het decor
valt uit elkaar. Ondergronds
aasdiertjes die naderen.
Terwijl wij de zaal verlaten
bedekt het gordijn hun scharen,
vluchtende uit zijn haren
toen de agent hem vond.
Wordt vervolgd.