Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 veelal dagelijkse rubriek met gedichten en gedachten daarover.
Dit vanuit het levensmotto: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van het kopje ARCHIEF (zie onder het gedicht) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links ga je vooruit naar het volgende.
Maar veel handiger zijn deze links: daarmee ga je direct naar de inhoudsopgaven van:
2024-1 (A-F), 2024-2 (G-K), 2024-3 (L-R) en 2024-4 (S-Z)
2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z) 
2022-1 (A t/m K) en 2022-2 (L t/m Z)
2021-1 (A t/m K) en 2021-2 (L t/m Z)
2020-1 (A t/m K) en 2020-2 (L t/m Z)
2019, 20182017 en 2016.

Week 41 - 544. Kees Verheul: Kleine knieval

dinsdag 15 oktober 2024

Wanneer hij aan het begin van de Anninksweg naar zijn beek staarde.
zag hij meer dan in zijn mooiste plaatjesboek.
En elke dag zag hij iets anders.
Bij droog weer bewoog er een streepje vocht door een maanlandschap van aangekoekte modder.
Bij plensregens steeg de Drienerbeek zienderogen.

1998




Ik sprak al (zie hier) over het In Memoriam van Willem Jan Otten in Tirade (495) voor schrijver Kees Verheul, die in maart overleed op 84-jarige leeftijd. Slechts drie maanden eerder, op 27 december 2023, eerde de stad Hengelo Verheul met een gedicht aan de muur in zijn geboortestraat. Tot aan zijn zeventiende woonde hij in de Anninksweg. Verheul was er 27 december zelf bij om de plaquette te onthullen.

 

 


Nou ja, een gedicht aan de muur, maar Kees Verheul was geen dichter. Wel een romancier, essayist en vooraanstaand vertaler van Russische literatuur. Als docent Russische Letterkunde was hij, tot aan zijn pensionering, ruim een kwart eeuw verbonden aan Rijksuniversiteit Groningen. Het citaat komt uit een prozatekst, de novelle Kleine knieval (1998).

 

 


In alle stukken die naar aanleiding van zijn dood verschenen, valt zijn vriendschap met de Russische dichter Joseph Brodsky (1940-1996). Ook Willem Jan Otten refereert er in Tirade aan:
Het grote herinneren moet nog beginnen, maar gisternacht schoot ik alvast wakker van zitten met Kees op het terras van de NRC op het Rokin in de zon. Ik rookte nog en Kees was al enige tijd onder behandeling van een kwaadaardige, pijnlijke kanker, iets wat vrijwel niet ter sprake zou komen. Kees heeft altijd iets brekelijks gehad, maar hij verhield zich tot zijn lichaam als Mohammed Ali tot de dreunen van George Foreman. Niet een vergelijking die bij hem zelf zou zijn opgekomen.
Kees was een geanimeerd en geamuseerd converseerder, ook als hij somber was, zoals die middag. Toch hadden we het over Kellendonk gehad en ineens ontdekt dat we allebei op diens Uitvaartmis in 1990 in de Nicolaas in Amsterdam waren geweest en daar, allebei op bijna identieke wijze, gegrepen door het ritueel van het onpersoonlijke loslaten van de gestorvene, het door engelen naar het Paradijs begeleiden van de ziel.
Voor Kees was de gelijkluidendheid van onze ervaringen (terwijl we zulke verschillende karakters hadden) een bewijs te meer voor de juistheid van zijn intuïtie dat mensen in de grond niet-individuele zielen zijn: dat is wat hen kenbaar voor elkaar maakt, medeleefbaar. Ze worden als het erop aankomt, verbonden door niet-individuele ervaringen. […]
Kees knoopte aan zijn Kellendonk-herinnering (die hem zichtbaar opmonterde) en passant vast dat hij wel zou willen dat t.z.t. op zijn begrafenis zijn zielintuïtie (die onmiskenbaar iets uitstaande heeft met Allerzielen en met de schitterende christelijke fictie van de Louteringsberg, waar Kees erg van hield) op een of andere wijze kracht bijgezet zou worden met Evangeliewoorden […].
Kees is niet meer; in Twente, waar hij vandaan komt, heet het, weten we van Herman Finkers ‘hij is uit de tijd gekomen’, maar het is moeilijk om hem niet voor te stellen als iemand die ergens in is gegaan, ergens waar hij nog dichter bij zijn vrienden komt te staan, en samen met zijn echtgenoot Cees nog intiemer deel gaat uitmaken van hun altijd durend gesprek, hun Allerzielen, met elkaar en met ons, dan toen hij nog onder ons was.
Lezen, leerde Kees, is de geëigende manier om iemand die niet meer bestaat toch weer mee te maken. Dat dat zo goed kan, komt doordat we zielen zijn. Kees schreef essay voor essay gestorvenen naar het leven en nu is hij wat zij waren. Er niet meer. En wij, zijn lezers, kunnen weten waar hij nu is: dat is waar hij ons als Hengelo’s Vergilius naartoe heeft gegidst.
Hij verlaat ons met achterlating van zijn liefde, van zijn geduldige, onvergetelijke genegenheid, zijn luisterende aandacht, tastbaar geworden in zijn boeken.
En de Evangelietekst die Kees zijn ziel In Paradisum had zullen begeleiden? 
In dit gedicht van zijn levenslange vriend Brodsky worden woorden uit het evangelie geciteerd, woorden die, inderdaad, een ziel naar het Paradijs begeleiden. De vertaling is niet van Kees, maar van Jan Robert Braat. Kees kende het in het Russisch ongetwijfeld van buiten, ook toen in de zon op het Rokin al; het was een van zijn dierbaarste gedichten. Lees hier.

Archief 2024