Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A-F), 2024-2 (G-K), 2024-3 (L-R) en 2024-4 (S-Z),
2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 35 - 478. Friso Wiegersma: Het dorp

dinsdag 03 september 2024

[Kijk en luister hier]

Thuis heb ik nog een ansichtkaart 
Waarop een kerk, een kar met paard
Een slagerij, J. van der Ven
Een kroeg, een juffrouw op de fiets
Het zegt u hoogstwaarschijnlijk niets
Maar het is waar ik geboren ben

Dit dorp, ik weet nog hoe het was
De boerenkinderen in de klas
Een kar die ratelt op de keien
Het raadhuis met een pomp ervoor
Een zandweg tussen koren door
Het vee, de lage boerderijen

En langs het tuinpad van mijn vader
Zag ik de hoge bomen staan
Ik was een kind en wist niet beter
Dan dat het nooit voorbij zou gaan

Wat leefden ze eenvoudig toen
In simp'le huizen tussen groen
Met boerenbloemen en een heg
Maar blijkbaar leefden ze verkeerd
Het dorp is gemoderniseerd
En nou zijn ze op de goeie weg

Want ziet, hoe rijk het leven is
Ze zien de televisiequiz
En wonen in betonnen dozen
Met flink veel glas, dan kun je zie
Hoe of het bankstel staat bij Mien 
En d'r dressoir met plastic rozen

En langs het tuinpad van mijn vader
Zag ik de hoge bomen staan
Ik was een kind en wist niet beter
Dan dat het nooit voorbij zou gaan

De dorpsjeugd klit wat bij elkaar
In minirok en Beatles-haar 
En joelt wat mee met beatmuziek
Ik weet wel, het is hun goeie recht
De nieuwe tijd, net wat u zegt
Maar het maakt me wat melancholiek

Ik heb hun vaders nog gekend
Ze kochten zoethout voor een cent
Ik zag hun moeders touwtjespringen
Dat dorp van toen, het is voorbij
Dit is al wat er bleef voor mij
Een ansicht en herinneringen

Toen ik langs het tuinpad van mijn vader 
De hoge bomen nog zag staan
Was ik een kind, hoe kon ik weten
Dat dat voorgoed voorbij zou gaan

1969


Ik blijf nog even bij Friso Wiegersma (Deurne, 1925 – Amsterdam, 2006), beeldend kunstenaar en liedauteur. Als hij, kort na de Tweede-Wereldoorlog, Wim Sonneveld ziet optreden, is hij zo overrompeld door de cabaretier én de persoon Sonneveld dat hij besluit voortaan elke avond te gaan kijken en daarbij op de eerste rij te gaan zitten. Dat valt al snel op en Sonneveld nodigt hem uit voor een ontmoeting. Het gevolg is een driehoeksverhouding, aangezien Sonneveld al vanaf het begin van de jaren dertig, dan pas 16 jaar oud, samen is met Huub Janssen. Hun omgang? Volgens Wiegersma is Janssen daarin toch vooral ‘een soort schoonmoeder’.
Wiegersma ontwerpt de decors voor Cabaret Wim Sonneveld en gaat, onder het pseudoniem Hugo Verhage, liederen schrijven, niet alleen voor zijn vriend, maar ook voor anderen. Willeke Alberti zingt Telkens weer en de titel van de bloemlezing Telkens weer het dorp is dan ook ontleend aan zijn twee klassiekers.

Friso Wiegersma stond twee keer eerder centraal in deze rubriek, respectievelijk zijn laatste lied vóór en zijn eerste lied óver zijn geliefde. Zie hier: 
Niemand dan wij
Het lachen
Gisteren, vandaag en de komende dagen nogmaals aandacht voor zijn liedrepertoire.

Friso Wiegersma in Telkens weer het dorp:
Het idee voor Het dorp nam steeds vastere vorm aan, iedere keer als ik mijn ouders opzocht en de langzame teloorgang constateerde van de typisch dorpse elementen van mijn geboorteplaats Deurne. Onvermijdelijk, maar jammer vond ik het. Toen ik Wim uiteindelijk vertelde dat ik daar een liedje over wilde schrijven, reageerde hij met: ‘Dat lijkt me nou een heel vervelend idee.’ ‘Nou, dan niet’, zei ik en op dat moment leerde ik voorgoed af om, indien niet strikt noodzakelijk, het onderwerp van een nummer aan een performer mee te delen, zelfs aan zo’n doorgewinterde vakman als Wim. Wat je precies in je hoofd hebt, kun je toch niet uitleggen totdat het eenmaal geschreven is. Stel dat Da Vinci, die de Mona Lisa wil gaan schilderen, tegen je zegt: ‘Ik heb zo’n fantastisch idee voor het portret van een glimlachende dame.’ Dan denk je toch ook: nou en?
Maar na een tijd kwam Wim aandragen met La Montagne van Jean Ferrat. Dat vond hij een prachtig lied, en ik ook, maar toen hij vroeg of ik het kon vertalen, zag ik daar toch niets in. Het chanson gaat over Franse bergdorpen die leeglopen: in Nederland zijn geen bergdorpen en de dorpen die er zijn, lopen niet leeg maar vol. ‘Maar de muziek is zo mooi,’ dramde Wim door, ‘kan daar dan iets anders op?’ ‘Ik zal eens kijken wat ik ermee kan doen’, zei ik leugenachtig en begon meteen met het schrijven van mijn versmade idee op de muziek van Ferrat.
Tot gek wordens toe is het een vertaling genoemd, zonder dat blijkbaar iemand ooit de moeite heeft genomen de echte tekst te lezen, als de figuren in kwestie al Frans kunnen lezen: er zit geen woord van Ferrat in. Het schrijven op de bestaande melodie had echter verschillende voordelen. Een goede melodie (en dat is het natuurlijk) kan je enorm helpen en in dit geval kwam erbij dat de bestaande muziek me op een heilzame manier beperkingen oplegde. Binnen dát schema moest ik schrijven en dat was maar goed ook, want ik had veel te veel ideeën. De jeugdherinneringen stormden op me af en ik schreef er pagina’s vol mee. Bijna allemaal veel te persoonlijk, dat bedacht ik algauw. Want het was niet de bedoeling een in memoriam over mijn geboortedorp te schrijven, maar iets te maken waarin iedere toehoorder zijn eigen idee over een dorp en zijn eigen nostalgie kon projecteren. De enige persoonlijke herinneringen die ik uiteindelijk gebruikte, was de dorpspomp en die stond niet eens voor het raadhuis. 
Behalve de pomp gingen alle souvenirs de prullenbak in en ik dwong mezelf heel saai en systematisch op te schrijven wat er in ieder couplet moest komen. In het eerste de herinnering in het algemeen met een paar universele en typische dorpsbeelden, in het tweede wat er veranderd was aan de aanblik van het dorp en de manier van wonen en in het derde wat er veranderd was aan de mensen en hoe ik me de kinderen van vroeger herinnerde.
En toen weer een hele tijd niets. Niet één goede regel voor de coupletten, laat staan voor het refrein. Ik werd er een beetje gek van, had Wim dan toch gelijk? Maar Wim had geen gelijk, want plotseling viel me de eerste regel in: ‘Thuis heb ik nog een ansichtkaart.’ Zo simpel, waarom had ik daar niet eerder aan gedacht, die ansicht hád ik nota bene: Marktplein Kerkzicht Deurne. Maar goed, er was een eerste regel waar ik op door kon gaan en dat is altijd een verheugend moment. Dus ging ik verder, maar wel voetje voor voetje.
De laatste regels van het derde couplet vielen me in toen ik ergens in Zuid-Frankrijk langs de kant van de weg zat te wachten op Wim die boodschappen deed. ‘Het is af’, realiseerde ik me – dat wil zeggen: de coupletten, het refrein was er nog niet. Het moest een algemeen aansprekende kinderherinnering zijn, dat wist ik, en uiteindelijk gebruikte ik een heel persoonlijke kleine-kinderherinnering: hoe ik door de tuin van mijn ouders liep en hoe hoog de bomen toen leken. Dat werd het tuinpad van mijn vader.
Toen Wim na al dat gezwoeg het lied uiteindelijk onder ogen kreeg, was hij natuurlijk gis genoeg om te zien dat mijn oorspronkelijke dorpsidee toch een goed nummer had opgeleverd; het werd zelfs een van zijn lievelingsliedjes. Het publiek en de pers vonden het wel aardig, maar niet veel meer dan dart. Het ‘milieu’-gevoel was nog niet zo sterk aanwezig: een dorp dat gemoderniseerd wordt, SO WHAT? Pas langzaam, in de loop der jaren, en eigenlijk het meest na zijn dood, heeft het zich ontwikkeld tot een soort evergreen en tot HET lied van Wim Sonneveld.

Wordt vervolgd. 

Archief 2024