woensdag 28 augustus 2024
De ballade van Sarina en Kromo
[Beluister hier.]
zij was zo mooi als het maanlicht
men schreef haar naam in het zand
Sarina, het kind uit de desa
wie dong er niet naar haar hand
toen is de planter gekomen
heeft haar uit haar huis gesleurd
heeft wat hij kon nemen genomen
zo, zeg ik u, is het gebeurd
om een glimp van haar kind op te vangen
heeft zij om erbarmen gevraagd
maar is bij de poort van de planter
ten slotte voorgoed weggejaagd
Sarina, het kind uit de desa
een ossenkar bracht haar naar huis
ligt voorgoed in het zand te slapen
waar de wind in de bomen ruist
heren, hoor mij aan
geen recht is hier gedaan
waar de zon de aarde verschroeide
ploegde Kromo het veld
oogstte de rijst die er groeide
werd door geen honger gekweld
een ambtenaar is er gekomen
verklaarde de oogst verbeurd
heeft wat hij kon nemen genomen
zo, zeg ik u, is het gebeurd
om niet van de honger te sterven
heeft Kromo om recht gevraagd
maar is bij de poort van de ambtenaar
ten slotte voorgoed weggejaagd
waar de zon de aarde verschroeide
ligt Kromo nu niet ver van huis
in het veld waar de rijst ooit groeide
en de wind in de bomen ruist
heren, hoor mij aan
geen recht is hier gedaan
Sarina, het kind uit de desa
wie dong er niet naar haar hand
Kromo ploegde de velden
schreef namen in het zand
zij waren voor elkaar geboren
maar kwamen nooit samen naar huis
er is meer dan een droom verloren
waar de wind in de bomen ruist
2017
Terug naar het interview in de serie Tien Geboden. Over het Achtste Gebod: Gij zult niet stelen.
‘Eeuwenlang hebben we de landen van mensen die nu als vluchteling naar Europa komen leeggeroofd. Natuurlijk moest daar een keer voor betaald worden, wat denk je nou? Er moet altijd evenwicht zijn. Ik verbaas me iedere keer weer over de verhalen van vluchtelingen die worden uitgezet. Laatst was er weer zo’n elfjarige jongen in het nieuws. Geboren in Nederland, maar moet nu terug naar Armenië, het land van zijn ouders! Het is toch van God los om je medemensen zo te behandelen? Er is maar één regel waar iedereen zich aan zou moeten houden: je helpt degene die in nood is.’
Luna Luna mijn
[Kijk en luister hier.]
het leven is een bootje
je vaart ermee naar zee
Luna Luna Luna mijn
het is een lange weg
maar de stroom die neemt je mee
Luna Luna Luna mijn
er zullen stormen zijn
tegenslag en pijn
en angst voor wat er komen zal
maar er zullen altijd weer
ontelbaar mooie dingen zijn
Luna Luna Luna mijn
eenmaal op zee
zal ik altijd naast je zijn
Luna Luna Luna mijn
ik zal er zijn
in de zilveren maneschijn
Luna Luna Luna mijn
er kunnen stormen zijn
tegenslag en pijn
en angst voor wat er komen zal
maar er zullen altijd weer
ontelbaar mooie dingen zijn
Luna Luna Luna mijn
Luna Luna Luna mijn
2006
Tenslotte het Tiende Gebod: Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is.
‘Als mijn geliefde met een andere man gaat, doet dat pijn, natuurlijk, maar dan ben ik niet jaloers omdat de liefde uiteindelijk overheerst. Maar afgunst, dat gevoel ken ik wel. Toen Doe Maar – mijn bandje, ík had het bedacht, ík had het opgericht – ophield te bestaan, kreeg mijn collega allerlei aanbiedingen en ik helemaal niks, of ja, toch, één: of ik het Jeugdjournaal zou willen presteren. Daar vonden ze me wel geschikt voor.’
‘In die tijd heb ik wel last gehad van afgunst, een heel lelijk gevoel. Diezelfde collega heeft weleens gezegd: “Je weet toch dat je met mij een koekoeksjong hebt binnengehaald?” Waarop ik zei dat ik hem meer zag als de kip met de gouden eieren, haha.’
‘Uiteindelijk kan ik op de momenten van afgunst terugkijken als een prachtige les in nederigheid. Misschien scheelde het wel iets dat ik al langer met de betrekkelijkheid der dingen bezig was geweest. Dat geldt ook voor het boek dat ik nu aan het schrijven ben. Vroeger hield ik me veel meer bezig met wat ánderen ervan zouden vinden. Nu schrijf ik vooral omdat ik móet schrijven. Ik schrijf om dichter bij mezelf te komen. Ik schrijf over dingen die mijn ouders, mijn grootouders en de generatie vóór hen hebben meegemaakt, over mensen die ik niet heb gekend, maar van wie ik wel allerlei stukjes heb meegekregen. Zij hebben er met z’n allen voor gezorgd dat ik ben wie ik ben, hier, op deze plek.’
Molenbeekstraat
[Kijk en luister hier.]
geen hoge bomen voor de deur
de planken vloeren kraken
het hout is donkerbruin van kleur
wit en licht zijn schaarse zaken
ik heb me op details verheugd
een bekende vlek op het behang
sporen uit een verre jeugd
de klank van stappen in de gang
in lege kamers wil ik zoeken
naar wat ik vergeten was
in het stof dat ligt in hoeken
in de kasten, achter glas
Molenbeekstraat
Molenbeekstraat
ik herinner het mij
hier ben ik op een dag geboren
zette ik mijn eerste stap
drukte ik mijn eerste sporen
in de kamers op de trap
beelden die ik was verloren
en in dit lege huis weer vind
ik kan zelfs het lachen horen
van een moeder met haar kind
met mijn voetjes op de glijders
van de stofzuiger als paard
trekt zij mij een stoere rijder
rond de tafel langs de haard
hier lag ik met een spichtig meisje
een wipneus en ze speelde fluit
steeds op bed hetzelfde wijsje
onder een beslagen ruit
ik kijk erdoor hij is gebroken
als veel wat teer en kwetsbaar was
en zie ons zo, nog pas ontloken,
maar nu gerimpeld achter glas
morgen woont hier iemand anders
weet geen mens meer iets van ons
nieuw behang tegen de wanden
nieuwe verf op de plafonds
Molenbeekstraat
Molenbeekstraat
ik herinner het mij
2006