zaterdag 24 augustus 2024
Een vers in ouderwetse trant
Waar hebt gij weet van in uw zang,
O merel, die de scheem’ring lang
Uw lied’ren in de hemel kweelt,
En die ons aller harten steelt?
Werd heimwee naar een beter land
In uw geslachten voortgeplant –
Een keten van herinnering
Vanaf de eerste gieteling?
Hoe wonderlijk bedroefd van zin
Gaat menig dier de avond in,
Alsof geen ochtend het meer wekt
Waar vrolijker gevogelt’ bekt:
De koeien gemelijk en traag,
De paarden met een vage vraag,
Het varken slechts beseft heel goed,
Dat het nog vetter worden moet.
En gij die alles overziet,
O merel, in uw schemerlied,
Weet gij wat ge ter berde brengt
Met uwe zang die ’t hart verzengt?
Klinkt voor élk schepsel uwe wijs
Naar het verloren paradijs,
Of is dit enkel geldend voor,
het moegeschreide mensenoor?
1972
Wim Huijser vervolgt:
Terwijl schrijver-cabaretier Hans Dorrestijn een vogelaar pur sang is, komt hij in geen van deze bundels voor. Maar Dorrestijn heeft het dan ook niet op de merel. In Dorrestijns Vogelgids (2007) bekent hij het zelfs een ondier te vinden. 'Ik houd erg van zangvogels, maar de merel overdrijft. Merels hebben akelig schelle stemmen en daarmee maken ze voortdurend ruzie met elkaar.' Hij vergelijkt het onderlinge geluid met dat van een machinegeweer: 'takketakketakketak!' Van schuwe bosvogel is de merel volgens de recalcitrante Bennekommer verworden tot een 'tuintiran' en wel in een zo grote hoeveelheid dat het niet leuk meer is.'De merel is een plaag geworden, maar de mensen willen er niet aan.' Dorrestijn besluit het lemma 'Merel' met een klaagzang...
Dat is deze:
Ik gun de merel graag aan de kat
Als ik hem hoor zingen, ga ik helemaal plat
Dat harde getater, ik ben het spuugzat!
Er zijn er te veel: op het oog een miljard
Ze zijn onmuzikaal en slecht voor mijn hart
En lelijk van kleur: een dood soort van zwart...