vrijdag 23 augustus 2024
Mijn eerste vogel was een merel
Ik noemde alle vogels zo
tot ik leerde hoe ze heetten:
lijster, vink, spreeuw of mees
maar de merel bleef.
Overal vliegt hij me na
en waar ik ben of ga zingt
hij zijn lied, melancholiek
of licht, vanaf het dak of
dwars door mijn gedicht.
Maar nooit zal ik de tijd vergeten
Dat alle vogels merel heetten.
2002
Vervolg van gisteren.
Wim Huijser in zijn essay De morgenmerel gorgelt… Een alledaagse vogel in de Nederlandstalige poëzie, zoals te lezen in De Scharrelaar nummer 10:
Met Eijkelboom en Buddingh’ is bij mij de toon gezet en kan de vraag gesteld worden welke positie merelgedichten innemen in onze dichtkunst. We mogen in elk geval stellen dat de vogel het goed doet in de letteren en dat hij veelvuldig wordt bezongen. Gedichten.nl laat zelfs 695 merelgedichten zien, al moet gezegd dat hier vooral de erupties van zondagsdichters onder schuilgaan.
Voor de bloemlezing met natuurpoëzie Eén zwaluw maakt geen zomer (2020), die ik zelf mocht samenstellen […], koos ik een vijftal merelgedichten. Jan de Bas en Arie Bijl kozen er […] voor hun bundeling van mooiste vogelpoëzie Van vogels krijg je nooit genoeg (2022) een tiental, een aantal dat alleen werd geëvenaard door de mus.
Er zat een merel in het eikenhout
Er zat een merel in het eikenhout.
In 't middaguur had aan de kim gehangen
een bui, heel de natuur leek in verlangen
te sidd'ren – maar zij had zich niet ontvouwd,
was vervluchtigd weer, als zoo vaak te voren.
Dorstig boog al 't levende opnieuw ter neer,
en ook de mensch, mismoedig, zuchtte: ‘alweer
de kans op laafnis voor vandaag verloren.’
Maar toen begon die vogel te zingen,
gehoorzaam aan den drang van zijn natuur,
of hij een vreugderoes niet kon bedwinge' en
uitstorten moest het innerlijke vuur.
Zijn jubelende klank steeg overdadig,
spreidde zich door de ijle, droge lucht:
verbondheid was daarin, niet voorbarig
als kiem, maar als volgave vrucht.
1949
Al zo’n twintig jaar eerder nam Henk van Zuiden in Licht zijn en de wolken tillen (1999) twee merelgedichten op die in beide bovengenoemde bundels ontbreken: Merel van Johanna Kruit en Er zat een merel in het eikenhout van Henriëtte Roland Holst. […] In de door hem samengestelde bloemlezing De vogel (1979) koos Tom van Deel alleen wat hem raakte en kwam voor wat de merel betreft uit bij: Gerrit Achterberg (zie hieronder), Willem Wilmink (zie hier) en C. Buddingh’ (zie hier).
Merel
De morgenmerel gorgelt
bekers bittere wijn:
droom, die tot pijn verkorrelt
in vogelkelen,
omdat het dag moet zijn;
omdat het grote hele
donker niet langer dicht kan zijn.
1944
Wordt vervolgd.