Gedicht gedacht

 Poëzie is alledaags in de zin dat het voor iedere dag is (Carol Ann Duffy)

Een sinds 2016 dagelijkse en vanaf 1 januari 2020 wekelijkse, maar daarna toch weer iets vakere rubriek met gedichten en gedachten daarover. Het levensmotto blijft: ik ben onderweg om mooie dingen aan te raken.

------

Voor wie een handvat zoekt:
Met de pijl rechts van ARCHIEF (zie onderaan deze pagina) ga je terug naar het vorige jaar;
met de pijl links naar het volgende. Handiger zijn deze links: daarmee ga je naar de 
inhoudsopgaven van 2024-1 (A-F), 2024-2 (G-K), 2024-3 (L-R) en 2024-4 (S-Z),
2023-1 (A t/m K) en 2023-2 (L t/m Z), 
2022-1 (A t/m K), 2022-2 (L t/m Z) 2021-1 (A t/m K), 2021-2 (L t/m Z), 2020-1 
(A t/m K), 2020-2 (L t/m Z), 2019, 20182017 en 2016.

Week 33 - 455. C. Buddingh': Ode aan de merel

donderdag 22 augustus 2024

In mijn jonge jaren was je een rara avis,
dat wil zeggen: men zag je weinig, misschien dat je meer
     huisde in al dat vanzelfsprekend groen
     waarin stadjes en dorpen maar stippen waren,
          enkel bij regenweer
     strooide je soms uit de top van een iep
          of de rand van een villadakgoot
          je fonkelende kraaltjes geluid
          over klinkers en kolengruis neer.

‘Hoor je de merel?’ zeiden we tegen elkaar,
zoals we naar buiten stormden wanneer er een vliegtuig
     boven de stad kwam: ‘Kijk, kijk, daar gaat het!’
     En jouw fluiten had zoiets feestelijks, als
          het bruisen van de gazeuse
     in een kogelflesje, maar ook iets heel
          triests en melancholieks
          als een zondagmiddag wanneer
          het voetballen afgelast was.

Nu, een halve eeuw later, hebben snelwegen,
fabriekscomplexen, woonwijk na woonwijk na woonwijk
     in al dat groen huisgehouden, als eertijds
     de Inquisitie in Mexico,
          maar jij hebt, merkwaardig genoeg,
     niet de wijk genomen, maar juist bij de mens
          je toevlucht gezocht: jij schijnt
          te floreren bij staal en beton,
          uitlaatgassen en insecticiden.

Ik kom je wel honderd keer per week tegen: in bosjes,
in struiken, op televisieantennes, in tuintjes,
     waar ik soms bijna op je trap - o, natuurlijk
     schiet je toch op het allerlaatst weg, maar soms denk ik:
          nog eventjes en je nestelt
     (bij wijze van spreken dan) in mijn haar!
          En hoe moet dat dan, vriend - ik bedoel:
          je bent altijd heel welkom natuurlijk,
          maar toch niet op de badkamerkraan?

En daar komt de aap dan weer levensgroot uit de mouw:
we noemen je vriend, zolang jij je op een afstandje houdt - o,
     er is best een plekje voor je, maar dan
     in ons hart, niet aan onze tafel: nee, stel
          je voor: misschien kak je wel in
     de soep - heus, laten we eerlijk blijven:
          wij zijn de vorsten en jij
          wordt getolereerd om je trillers,
          maar daar blijft het dan ook bij.

De mens is, helaas, niet romantisch: ook al zong jij nog tien keer
zo fraai als je doet, als je vier of vijfmaal zoveel
     vlees aan je lijf had, was je waarschijnlijk
     al lang uitgestorven, of werd je bij miljoenen
          vetgemest op een merelfarm:
     zo zie je maar weer: een zanger kan ’t best
          vel over been zijn – misschien
          dat er dan ook voor hem hier en daar
          een paar kruimeltjes overschieten.

1976


Vervolg van gisteren.


Nee, niet de huisstijl van de eerste acht edities, maar een nieuwe. Zo kwam nummer 9 eruit te zien.








En inmiddels is ook De Scharrelaar nummer 10 verschenen, met daarin een prachtbijdrage van Wim Huijser over poëzie over de merel. Natuurlijk koos de biograaf van C. Buddingh’ voor diens Ode aan de merel, afkomstig uit de bundel Het houdt op met zachtjes regenen (1976). Toen Buddingh’ het gedicht voor het eerst publiceerde, in 1974 in het literaire tijdschrift Maatstaf, heette het nog Ietwat somber gedicht, dat begon als een ode aan de merel. Dat meldt Huijser dan weer niet.

Wordt vervolgd.

Archief 2024