donderdag 22 augustus 2024
In mijn jonge jaren was je een rara avis,
dat wil zeggen: men zag je weinig, misschien dat je meer
huisde in al dat vanzelfsprekend groen
waarin stadjes en dorpen maar stippen waren,
enkel bij regenweer
strooide je soms uit de top van een iep
of de rand van een villadakgoot
je fonkelende kraaltjes geluid
over klinkers en kolengruis neer.
‘Hoor je de merel?’ zeiden we tegen elkaar,
zoals we naar buiten stormden wanneer er een vliegtuig
boven de stad kwam: ‘Kijk, kijk, daar gaat het!’
En jouw fluiten had zoiets feestelijks, als
het bruisen van de gazeuse
in een kogelflesje, maar ook iets heel
triests en melancholieks
als een zondagmiddag wanneer
het voetballen afgelast was.
Nu, een halve eeuw later, hebben snelwegen,
fabriekscomplexen, woonwijk na woonwijk na woonwijk
in al dat groen huisgehouden, als eertijds
de Inquisitie in Mexico,
maar jij hebt, merkwaardig genoeg,
niet de wijk genomen, maar juist bij de mens
je toevlucht gezocht: jij schijnt
te floreren bij staal en beton,
uitlaatgassen en insecticiden.
Ik kom je wel honderd keer per week tegen: in bosjes,
in struiken, op televisieantennes, in tuintjes,
waar ik soms bijna op je trap - o, natuurlijk
schiet je toch op het allerlaatst weg, maar soms denk ik:
nog eventjes en je nestelt
(bij wijze van spreken dan) in mijn haar!
En hoe moet dat dan, vriend - ik bedoel:
je bent altijd heel welkom natuurlijk,
maar toch niet op de badkamerkraan?
En daar komt de aap dan weer levensgroot uit de mouw:
we noemen je vriend, zolang jij je op een afstandje houdt - o,
er is best een plekje voor je, maar dan
in ons hart, niet aan onze tafel: nee, stel
je voor: misschien kak je wel in
de soep - heus, laten we eerlijk blijven:
wij zijn de vorsten en jij
wordt getolereerd om je trillers,
maar daar blijft het dan ook bij.
De mens is, helaas, niet romantisch: ook al zong jij nog tien keer
zo fraai als je doet, als je vier of vijfmaal zoveel
vlees aan je lijf had, was je waarschijnlijk
al lang uitgestorven, of werd je bij miljoenen
vetgemest op een merelfarm:
zo zie je maar weer: een zanger kan ’t best
vel over been zijn – misschien
dat er dan ook voor hem hier en daar
een paar kruimeltjes overschieten.
1976
Vervolg van gisteren.
Nee, niet de huisstijl van de eerste acht edities, maar een nieuwe. Zo kwam nummer 9 eruit te zien.
En inmiddels is ook De Scharrelaar nummer 10 verschenen, met daarin een prachtbijdrage van Wim Huijser over poëzie over de merel. Natuurlijk koos de biograaf van C. Buddingh’ voor diens Ode aan de merel, afkomstig uit de bundel Het houdt op met zachtjes regenen (1976). Toen Buddingh’ het gedicht voor het eerst publiceerde, in 1974 in het literaire tijdschrift Maatstaf, heette het nog Ietwat somber gedicht, dat begon als een ode aan de merel. Dat meldt Huijser dan weer niet.
Wordt vervolgd.