donderdag 15 augustus 2024
Op de dag dat ik er was stonden de klokken zeven
de buren praatten op de balkons over vrede
mijn vader schreef een stuk over een brand
mijn moeder was gelukkig dat zij een zoon had
de ooms sneden koek ik lag geheel gesloten
de wereld gaf prompt antwoord met sportmanifestaties
de avond was vol auto’s met supporters
de tantes liepen geruisloos met gloeiend water
de krantenman op zijn racefiets groette de dokter
de ogen van de stad stonden wijd open in de avondzon
omdat ik er was in een kom van asfalt
omdat ik er was speelde het orgel gedempt in de verte
in de nacht kwam mijn vader met een jas vol brandgeur
hij liep op gummibottines de trap op en af
hij heeft op het balkon een cigarillo gerookt
hij dronk een glas wijn en dacht ik kan zweven.
1953
Vervolg van gisteren.
Mirjam van Hengel in haar nawoord bij de Verzamelde gedichten:
De laatste jaren van zijn leven was ik zijn redacteur, zonder dat wat ik kon doen iets te maken had met wat mijn voorganger, Jan Kuijper, had kunnen doen. Die begeleidde Kouwenaar jaar in, jaar uit, las en begreep zijn gedichten – in een nawoord bij volledig volmaakte oneetbare perzik (1978) schreef hij iets wat misschien raker was dan het altijd geciteerde ‘gedicht als ding van taal;: dat bij Kouwenaar de gedichten zelf persoonlijkheid hadden. Het raakt aan wat Kouwenaar zelf zei: ‘Het gedicht werkt, niet ik.’
Toen ik het stokje overnam, schreef Kouwenaar niet meer. Hij probeerde het nog wel: rondom de typemachine op de werkkamer waar hij steeds minder kwam lag veel papier, grote en kleine vellen met aantekeningen, veelal handgeschreven, soms iets getypt. Maar hij wist niet meer wat hij ermee moest, hij zei zijn kritisch vermogen te zijn kwijtgeraakt.
Wel stelde hij nog zijn ultieme eigen bloemlezing samen, vallende stilte, waarin hij zijn dichterschap subtiel verbond met zijn autobiografie. Direct na het gedicht waarmee hij ook eerdere bundels had geopend, ‘de dag’, over zijn geboorte en zijn vader, nam hij nu zijn ‘mama gedicht’ op, dat hij uit de bloemlezing ervoor juist had weggelaten. Zo stonden zijn beide ouders aan de voet van zijn eigen verhaal over zijn dichterschap.
mama gedicht
Ziehier een gedicht met kleine handen
met benen en ogen en mamastem
de ogen kunnen klepperend dichtslaan
mama mama
een mechaniekje dat zo verouderd
dat zo vanbinnen in het lijf zit
dat zo onbegrijpelijk is voor het humanisme
dat de kraamfabriek is vergeten
en het principe van de conceptie
dat het mama zegt steeds maar mama zegt
dat het natuur werd
dat het een gedicht is geworden
mama gedicht
nu komen er alras rozen en zomernachten
en de borsten die nooit bezweet geraken
en steeds blank moeten zijn als albast
en de maan als de wind de kaarsen uitblies
en de zon voor de korenschelven der dagen
nu komen er ook prie?len en een dwerg
en ook de herfst later met de fruitbomen
en het wijnfeest en de wereldsmart onder de regen
en in de winter wordt het geboren
en het zegt mama mama
de vader is waarschijnlijk een blonde landloper
in de poe?zie leven er vele blonde landlopers
over het brood met bedelen verkregen
wordt slechts tussen de strofen gesproken
hij slaapt voor de deur van de freule
hij vecht ook in de binnenlanden later
als hij oud is geworden leest hij mama mama
hij telt zijn duizendste oplage en glimlacht
hoe ben ik zo oud geworden?
...
men zou een dwarsdoorsnede moeten snijden
zoals ik laatst in een etalageraam zag
het hele rose lijfje in tweee?n gesneden
opdat men goed zien kan geen wonder
er komt geen leven aan te pas
dan zijn er zelfs geen longen en netvliezen
alleen een tamelijk eeuwig trompetje
alleen twee kogeltjes om een asje
dat is dan alles en zeer voldoende
men staat voor zo’n etalageraam als een jongeman
op amerikaanse schoenen met een frans kapsel
met een ontvlekte gi-broek een belgisch jasje
een mondvol russisch en wat duitse vloeken
dan glijdt de dwarsdoorsnede door de middag
als de boterham voor een japans knutselaar
hij laat 100 x daags mama trompetten
want wat is mama in het japans?
men ziet het asfalt niet grijs niet zacht niet nat
men zegt zacht mama mama
men zegt zacht de chemische formule asfalt
men zegt zacht het gedicht de rozen de borsten
waar is e?e?n woord zegt men
men zegt men is groot geworden
er is een mes dat het gedicht gekloofd heeft
men rookt een sigaret en denkt
nee men denkt niet zo veel
men denkt om eerlijk te zijn helemaal niet
men zegt met een vleugje van weemoed
zonder er bij te denken
mama mama zegt men
wellicht vragenderwijs.
Van Hengel:
Dichterslevens hebben een moeilijk te fixeren begin- en eindpunt’, zei hij ooit. Maar zelf publiceerde hij één expliciet laatste gedicht. Eerst in Het Liegend Konijn, in 2005, daarna sleutelde hij er af en toe nog aan en verscheen het nogmaals, in een bibliofiele uitgave van uitgeverij 69, getiteld ‘de ochtend’. Hij was er trots op, verwees er vaak naar en bij zijn laatste optredens las hij het steeds voor.
Nog éénmaal had hij de tijd gevangen, de dichter die uit zijn vleugels viel. Hij noemde het zijn dodemansgedicht.
De ochtend dat het nooit meer avond wordt
Talend naar stilstand was het nooit zo licht
[…] Het was de afsluiting van zijn wonderschone oeuvre, zijn muntje voor de veerman.
Wordt vervolgd.