zaterdag 01 juni 2024
[Kijk en luister hier.]
Er stond die keer een jongen op de brug
Die stond wat nonchalant te hangen
En toen ik langs hem liep, lachte hij naar mij
En in die lach zat ik gevangen
Ik keek hem aan en hij glimlachte opnieuw
En zette zich in een soort pose
‘Hé man,’ zei hij, ‘hé, waar ga jij naartoe?’
Ik geloof, verdomd, dat ik ging blozen
Ik zei: ‘Nou ja, ik was nog niks van plan
Maar goed, we kunnen naar het plein gaan
Misschien iets eten, daar op een terras
Of enkel aan de witte wijn gaan’
Hij zei: ‘Oké, maar… ik heb niet veel geld’
Ik zei: ‘Ik had al zo’n vermoeden
Maar vind je het goed dat ik voor deze keer betaal?
Dat komt ons allebei ten goede’
Het was zo’n zomeravond in de stad
Dat mensen naar elkaar op zoek zijn
En het geluk dat altijd onbereikbaar lijkt
Kan op zo’n avond om de hoek zijn
Ik weet echt niet meer wat ik toen gegeten heb
Want ik moest aldoor naar hem kijken
Je zult wel vinden dat ik tamelijk overdrijf
Maar ik vond hem op een engel lijken
En hij vertelde van zijn nachtelijk bestaan
Zijn lichte neiging om te stelen
En ook dat alles wat het leven spannend maakt
Op den duur erg gaat vervelen
‘En jij,’ zei hij, ‘wat wil jij dan van mij
Als wij straks dronken aan de bar staan?’
Ik zei: ‘O, dat weet ik wel, ik wil alleen een zoen
Als wij straks nuchter uit elkaar gaan’
Hij keek verbaasd. ‘Wil je dat: alleen een zoen?
Dat zal geen vluchtig kusje worden’
Ik zei: ‘Nou ja, dat wil ik dus, een zoen’
Hij lachte: ‘Goed, dat komt in orde’
Ik vroeg hem later nog: ‘Hoe hou jij dat toch vol
Steeds mee te gaan in iemands leven?’
Hij zei: ‘Zigeunerbloed! Mijn moeder deed het ook
Dat heeft ze aan me doorgegeven
Ik weet het heus wel: hoe ik leef is niet zo fraai
Maar ik blijf op iets mooiers hopen…’
En toen kwamen ineens vanuit het niets
Die twee agenten aangelopen
Recht op hem af: ‘Hé, ga jij eens even mee’
‘Hoezo?’ ‘Dat zul je zelf wel weten
Die mooie maat van jou zit al op het bureau’
‘Maar heren, ik zit net te eten’
De heren bleken onvermurwbaar te zijn
Hij keek me aan, stond op en lachte
Hij zei: ‘Hé man, ik vond het leuk met jou
En ja, die kus, die moet maar wachten’
En ik heb hem sindsdien niet meer gezien
Op dat plein, hoewel ik vaak op dat terras zit
Maar ja, het zou natuurlijk best eens kunnen zijn
Dat hij voorlopig even vastzit
Hoe het ook zij, als ik me oud en eenzaam voel
Geen levensvreugd, totaal geen moed heb
Dan troost het me dat er ergens een jongen is
Van wie ik nog een kus tegoed heb
2007
Als ik dit schrijf, is het dinsdag 15 mei. Onheilsdag, want er komt toch een kabinet rond Wilders, zo lijkt het, maar duizend keer erger: twee doodsberichten. Een ervan volkomen onverwachts: dat van Lambertha Souman (1960-2024), over wie ik hier nog schreef. Het andere is geen verrassing, want het overlijden van George Groot (1942-2024) kondigde zich aan.
George Groot, als liedauteur en als vertolker meester van de schijnbaar terloopse vertelling. Zoals in de tekst van vandaag. En in veel van de andere liederen van hem die in deze rubriek aan de orde zijn gekomen. Ik som ze op: Cimetière, De grote beddenzaak, Ik weet het nog precies, Joodse vrouw en Niks gedaan. Voor Moeten we hem tegenhouden? geldt dat veel minder, want dat lied diende de verhaallijn van het toenmalige programma en staat niet op zichzelf als typische George Groot-tekst.
De komende dagen volgen nog enkele voorbeelden van zijn zo karakteristieke schrijfstijl.
In bovenstaande opname – een hommage, uit 2007, aan Cabaret Don Quishocking, het gezelschap dat hij veertig jaar daarvoor, in 1967, oprichtte – volgt na Jongen op de brug nog De oude school, het lied (van Willem Wilmink en componist Pieter van Empelen) waarmee Don Quishocking furore maakte. Het terugzien van deze bijna zeven minuten legendarisch theater maakte me vandaag verdrietig. De dood van Lambertha eveneens. De komst van een Wilders-kabinet baart me ernstig zorgen.