woensdag 29 mei 2024
Weersvoorspellingen
Iemand zegt dat planten en dieren vaak eerder weten
wat eraan komt dan mensen –
Als het gaat regenen
lopen mieren veel verder,
kikkers kwaken langer en harder
zodra er een storm op komst is
en bijen en vlinders verdwijnen dan in bloemen.
De taal van de natuur
kent een alfabet van kleine reacties
die samen een verhaal van overleven vertellen.
De vraag is hoe dat geheimschrift te lezen.
Waarom zoekt bijvoorbeeld een dier
dat gaat sterven de eenzaamheid op?
Om anderen niet tot last te zijn, of
voor een laatste gesprek met een god?
2024
Er is een nieuw nummer van Het Liegend Konijn: editie 2024/1.
Ik kies niet voor de ‘grote namen’, onder wie deze keer Luuk Gruwez (1953), Ingmar Heytze (1970), Esther Jansma (1958), Anton Korteweg (1944) en Anne Provoost (1964). En evenmin voor de al wat oudere debutanten, zoals Tjitske de Haas (1965), Haliastur (1964), Justine Linnebank (1957), Bauke Vermaas (1979) en Dirk Vis (1981).
In de schaduw
We knielden op de stoep, met mos begroeid
duwden de brievenbus open, tuurden door
de stalen mond recht in de donkerte
die zich niet direct liet kennen. Dit moet
tien jaar geleden zijn geweest.
Langzaam wenden onze ogen, vormen
lieten zich onderscheiden in de schemer.
We zagen een stenen tegelvloer, een schouw
zwartgeblakerd, de onderste treden
van een houten trap en de rest
was een raadsel.
Nu zit ik bij de haard en heb geen vuur
gemaakt, de kou trekt op uit de stenen vloer
uit de muren waarin het altijd winter blijft.
Bovenaan de trap wacht een te groot bed
en buiten sneeuwt de lente.
Vandaag en morgen is de schijnwerper gericht op de nieuwkomers en dan niet in alfabetische, maar chronologische volgorde, te beginnen met respectievelijk de Nederlanders Pm Cornelussen (1989) en Aline Vera de Jonge (1989) en (hieronder) Vlaming Sarah de Koning (1992); zij zijn dertigers.
Scènes uit een huwelijk (Variaties)
I
Het was nooit de heimwee die ons heen liet gaan, de dag was mooi als een steen. Geleidelijk nam het zicht op de lente vastere vorm aan, het was 26 graden in Devon en we hadden vorige koude week het plaatselijke gezelschap bezocht, bleek als ochtenden, we droegen allemaal glasachtige maskers en bruidsmantels van hyacinten: de dociele Italiaanse hybriden werden teruggebracht van tientallen tot een. Ook het wassen herhalingselement wekte onbehagen, de bijen waren woedend, gekist en met mijn handen gehandschoend in de raten lag ik rokend in het smalle bed: gouden mond, vinger en toorn toorn toorn.
II
Ikzelf wil mij steeds dwingen om de koelte en zekerheid van statische situaties op te geven en me te begeven in de wereld van groei en leed, waarin de geesten en zielen van mensen explosief zijn als cellen. Ondergaan, kortom: haat, een uitgesproken herfst in deze oktobermaand van rode gieren, de bloedsomloop van Connemara – begrijp ik het goed? Ik wil graag alles zijn: een stervende, een hoer, het leven zelf en elke seconde in het leven. En als ik het wist, het gonzende woord dat ik nog niet had geleerd? Dan knikte ik in de zon en in het licht van de lucht, in het gewas en in de zwarte wrede bast.
III
Ze was op haar hoede sinds mei, wat haar betrof was de nieuwe richting van zijn devotie voelbaar, krassend, haast het geroezemoes van een verre melodie of de brokstukken van eeuwenoude wijsjes. Voorspelbaar! En beledigend. [IDEEËN vermoorden de groene scheutjes van het werk zelf], de stem is een invasieve soort en Court Green is er ziek van, er is altijd één vrouw die belt en één man die niet van haar houdt. Er is geen nacht in het natte bed of het droogt op tussen de bladzijden van zijn zingende, zoemende tekst, hij slacht meedogenloos haar blote borst om het te scheiden van zijn mond, ‘en je lacht nog en hangt je kleren in een kast waar vroeger andere hingen’.