woensdag 01 mei 2024
Spreken is verhalen uit te vele levens, net
geen taal. Vergeefs geklapwiek van gedachten.
En een waar zij niet meer op komt, met welk?
De deken dekt al wat zij kan, wij liggen
onder een. Voorgoed verplicht in het beeld
van een bed. Zo kennen wij elkaar.
Wat zij is kwijtgeraakt, is wat ik zoek.
Te zeggen hoe zij slaapt, als een gesloten boek.
1995
Charles Ducal, in zijn nawoord bij Licht dat naar ons tast:
Bernard […] zijn poëtisch oeuvre is klein maar bijzonder gaaf. Gedichten die er staan en blijven staan, omdat ze nooit retorisch of uitleggerig worden, nooit zelfbeklag uiten of op zoek gaan naar goedkoop effect. Van bij het eerste gedicht Slapenstijd uit een reeks over demente bejaarden ('Wat zij is kwijtgeraakt, is wat ik zoek. | Te zeggen hoe zij slaapt, als een gesloten boek') is er die gave om in eenvoudige, maar uiterst precieze taal meer op te roepen dan te zeggen, gedichten op te laden met een suggestiviteit die ze iets ongrijpbaars en tegelijk dwingends geven. Zoals het gedicht Refrein […], dat eindigt met 'er komt een dag dat men het ziet, | men kan niet lang meer in de avond kijken, | er is geen lied'. In het gedicht Opzij 'loopt iets stoms en onbegrijpelijks | onder ons. Het heeft geen naam, | maar neemt het voetpad | zoals wij en kijkt even opzij'.
Opzij
Door de uren, de straten en de kamers,
langs de Oudevaartplaats,
dwars door de avond terwijl
wij nog staan te spreken, in de ochtend
naar het werk gaan, de middag slijten
in de zon en later het kind ophalen,
loopt iets stoms en onbegrijpelijks
onder ons. Het heeft geen naam,
maar neemt het voetpad
zoals wij en kijkt even opzij.
2018
Charles Ducal:
Zo haken talloze regels zich vast in het geheugen. Het moet aan de formulering liggen, even eigenzinnig als gebald, en aan de indringende beelden. Zij roepen ervaringen op die de lezer verrassen of soms bevreemden terwijl ze toch iets herkenbaars behouden. Zoals […] de slotregel uit het gedicht Niemand, waarin het vrijen eindigt als volgt: 'Soms in de ochtend, | naast de dagelijkse gestalte, | ruikt het nog naar daar, | de glazen geur van het elkaar.'
Niemand
In een kamer vol klaarte
in het dagelijks hoofd,
in een uur ver voor de ochtend
sprak zij als een schaar en zei
wat ik zou nemen zou zij zijn.
Ik nam.
Zo licht waren wij nooit geweest,
zo vluchtig vlees,
zo vliegerig van gewicht.
Zo volledig vielen wij samen.
Soms in de ochtend,
naast de dagelijkse gestalte,
ruikt het nog naar daar,
de glazen geur van het elkaar.
1995
Charles Ducal:
Bernard […] vond wat hij schreef zelden goed genoeg. Hij had een heilig ontzag voor de poëzie, beschouwde deze als de hoogste en zuiverste vorm van literatuur en had over zijn eigen kunnen de grootste twijfel.
Anderen geloofden sterker in hem dan hij in zichzelf geloofde en zonder die anderen zou zijn dichterlijk oeuvre waarschijnlijk nog veel kleiner zijn geweest. Hij was, zoveel is intussen duidelijk, geen dichter die graag poëzie schrijft, maar een dichter die graag geschreven heeft. Hij schreef zijn verzen vaak met de moed der wanhoop, maar als ze daar lagen in een bundel of door hem konden worden voorgelezen op een literaire avond, beschouwde hij ze als het summum van zijn werk. Iets wat hem toeliet zichzelf een plaats te gunnen op het ereschavot van de literatuur: de poëzie.
Verlies
Omdat ik me zo vaak verloren heb
in dat zingen van de dingen,
in de momenten van de mensen,
omdat het me het liefste was
zo te verdwijnen, zo het lichtst
en dichtst te zijn
bij de oorzaak van het gedicht
omdat ik me zo vaak vergeten ben
in de klembeet van middagen
immer de gapende schaduwen
omdat het mijn natuur was
mijn onmetelijke gewicht,
mijn neiging tot daadwerkelijkheid,
was er niemand.
2018