maandag 22 april 2024
Een lege plek om te blijven (XIV)
Ga nu maar liggen liefste in de tuin,
de lege plekken in het hoge gras, ik heb
altijd gewild dat ik dat was, een lege
plek voor iemand, om te blijven.
1975
Vervolg van gisteren.
Slechts enkele medewerkers kiezen ervoor een bestaand gedicht als uitgangspunt te nemen en het werk van Rutger Kopland passeert daarbij meerdere keren. Daaronder het prachtige kwatrijn Ga nu maar liggen, liefste en ook de cyclus G.
G, ik schreef een vers over jouw gezicht,
dat het zo afwezig was, ik vergeleek het
met water waarin ik het gezicht zag
van een paard, en toen ik opkeek
was de overkant verlaten. Ik vergeleek
het met wind waarin ik de adem hoorde
van een dode hond, en toen ik luisterde
was het zo godvergeten stil in huis.
Ik heb het vergeleken G, met veel
meer, meer dan ik mij herinner, maar
ik kan het vers niet meer vinden.
Het was niet alleen maar water, wind,
je ziet me nog als ik niet kijk, je ademt
als ik niet luister, leest wat ik niet schrijf.
1978
Over wie G is, die Kopland in zijn gedicht aanspreekt, is veel geschreven. Is het God, is het de Geliefde? Alleen het feit dat die vraag zich meteen opdringt, maakt het gedicht al goed.
Ik heb het je toen voorgelezen G.
De ramen stonden open, op het terras
dronken de vrinden limonade, de appelboom
bloeide. Ik heb je voorgelezen
wat ik wilde: weg, met jou. Naast mijn bed
een prachtige fruitmand. Geen druif
nam je, geen sinaasappeltje, nee, nee,
die waren allemaal voor mij, voor mij
alleen. Ik moet in slaap gevallen zijn,
de ramen waren dichtgedaan, alsof er
iemand was geweest, de wekker tikte,
de maan scheen op het grijze fruit.
Ik heb de volgeschreven papieren waarvan
ik voorlas, gevonden en verscheurd