woensdag 17 april 2024
De toneelcriticus
De criticus zit vadsig in zijn stoel
en kijkt neerslachtig naar 't nieuwe stuk.
En heel de schouwburg weet het: ’t geluk
van onze diva koorddanst op zijn lustgevoel.
Vindt hij het goed, wat zij daar aanricht,
rollenden oogs en machtigen gebaars?
O - dit zijn voor 't mens de uren des gevaars,
als zij voor déze blik haar sluier oplicht.
Hij zucht en mompelt. In de pauze zwijgt hij zuur
en giet de koffie in zijn tragisch mannenhoofd.
Zijn vrouw staat blij-voldaan. Heeft zij beloofd,
hem nooit te wekken voor 't noodlotsuur?
Maar thuis vraagt zij, als een die weten moet:
‘Hoe was 't Piet?’ Hij opent juist zijn jas.
Zijn buik zwelt op en met sonore bas
velt hij zijn oordeel: ‘Mien, het was niet goed.’
1948
Van Dijk
[Beluister hier: Herman van Veen (1985).]
In wezen was Van Dijk een echte hypochonder.
Hij keek, na lezing van het avondblad,
altijd of hij de asbak leeggegeten had
en mompelde: ‘De wereld gaat ten onder.”
Hij geloofde niet in God – soms in lijst een.
Hij was een rode rakker in zijn jeugd.
De meistoet deed hem toen nog innig deugd,
maar later wilde hij er niet meer heen.
Zo was Van Dijk en toch een diep verlanger.
Hoe stuurloos had hij Anna niet bemind!
Zij bleek een trul en uit haar enig kind
groeide met moeite een beperkt behanger.
‘Ziedaar,’ zo sprak Van Dijk, ‘dit is mijn lot.
Liefde bestaat niet. Werk is misverstand
en 'k heb mij in een druiloor voortgeplant.’
Zo kwam hij, na wat crisissen, bij God.
‘Welja,’ riep God, ‘daar hebben we Van Dijk.
En wat verschaft ons nog zo laat de eer?’
Van Dijk sprak: ‘Ik zit voor het blok, o Heer,
en zou graag binnen in Uw hemelrijk.’
‘Vooruit,’ zei God, ‘jij eigenwijze donder.’
Zo kwam hij toch neerslachtig op zijn wolk.
Maar als hij langsdrijft, zegt het hemelvolk:
‘Daar gaat Van Dijk. Een echte hypochonder.
1956