vrijdag 05 april 2024
Om half acht 's morgens
[Beluister hier.]
Om half acht ’s morgens, dan is het zover
Dan slaat zijn wekker de ratelslag
Het vaste teken om op te staan;
Hij stapt nog wat aarzelend de morgen in
Want dromen verruilen voor werkelijkheid
Is altijd toch even een moeilijk punt
Gewoontebrood met gewoontejam
Gewoontethee en gewoontekrant
Waar niks in staat dan gewoontenieuws;
En rond half negen, dan moet het wel
Dan reikt hij zijn vrouw de gewoontezoen
En haast zich op weg naar het kleurloos Nut
Soms heeft ook hij wel een zwak moment
Dan denkt hij: het leven moest leven zijn
Met wonderen erin en een warmtevuur
De vlag in de hand en de rinkelbel
De kroon op het hoofd en het feestkleed aan
En naast hem zijn lief met de druiventros
Maar dromend bouw je geen status op
Hij weet dat zaken voor het meisje gaan
Zijn handen kneden de tijd tot geld;
Zo rijgen de dagen zich een voor een
Tezamen tot jaren-van-welbesteed
Tezamen tot leven-van-nooit-geleefd
Hij doet zoals hem is voorgedaan
Hij denkt zoals hem is voorgedacht
Hij zegt zoals hem is voorgezegd;
Misschien aan het eind van de laatste dag
Dat dan hem de ogen zullen opengaan
En hem tonen hoe mooi het had kunnen zijn
1990
Jules de Corte had een zwak voor de enkeling, de naamloze, de onzichtbare, de struikelaar, de pechvogel… Met liederen over hen naderen het einde van dit eerbetoon aan Jules de Corte, honderd jaar geleden geboren en hopelijk nog lang niet vergeten.
De enkeling
[Beluister hier.]
De enkeling stond op tegen wel honderdduizend dingen
Hij wou niet met de massamensen mee in het gareel
Hij wenste in het slavenkoor een vrije stem te zingen
Maar voordat hij het wist, had hij een schorgeschreeuwde keel
Toen hij niet meer kon zingen, stond hij op om te gaan spreken
Tot allen die hij altijd als zijn vrienden had beschouwd
Die zeiden: ‘Wat hij zegt, is nog niet eens zo gek bekeken
Maar toch voor onze oren wel een tikkeltje te boud’
Toen hij niet meer kon spreken, stond hij op om te gaan schrijven
Hij kraste het op de muren van ons meerderheidspaleis
Opdat wij ons de slaap uit onze ogen zouden wrijven
Toen sprak er een uit aller naam: ‘Veeg uit, dit is te grijs’
De enkeling staat op omdat hij zelf zijn weg wil kiezen
Hij vecht tegen het monster van de middelmatigheid
Hij zal zolang hij leeft bij voorbaat elk gevecht verliezen
En als hij eindelijk opgeeft, zegt men: ‘Zo, die zijn we kwijt’
1957
De man die heeft gefaald
Dit is de man die heeft gefaald
Hij moest als straf voor zijn gezwendel
Drie maanden achter slot en grendel
Zo had het recht voor hem bepaald;
En toen de zonde was geboet
Ging hij, als ex-gedetineerde
Maatschappelijk gereclasseerde
Terug naar huis vol goeie moed
Daar wij humane mensen zijn
En krachtens allerlei rapporten
Tobben met personeelstekorten
Vond hij weer gauw een werkterrein;
Hij werkte accuraat en noest
Ze waren dan ook zeer tevreden
Al bleef zijn frauduleus verleden
Altijd hanteerbaar als het moest
Ziedaar de man die heeft gefaald
Je zou het zo op het oog niet zeggen
Maar eens een dief of een dievegge
En wie weet of het zich niet herhaald
Wie misstapt, stort in het ravijn
De goede weg is o zo'n smalle
Maar wee wie in de handen vallen
Van hen die nooit gestruikeld zijn
1971
Meneer N.N.
[Beluister hier.]
Hij sjokte langs de wegen
Op het midden van de dag
Hij had de trieste regen
De wind en alles tegen
En niemand die het zag
Hij was slechts een van dezen
Die zwerven als de wind
Een nietig naamloos wezen
Dat tussen hoop en vreze
Alleen de weg niet vindt
Doch gij en ik, verblinden
Wij zagen hem niet gaan
Wij trachten slechts te vinden
Wat het eigen harte zinde
Zo druk was ons bestaan
Hij zocht zijn ziel te laven
Bij alles wat hij vond
Bij slechten en bij braven
Bij meesters en bij slaven
Doch geen die hem verstond
Wij hebben het niet geweten
Tot hij tenslotte viel
Nog twee of driemaal eten
Dan zijn we hem vergeten
En God hebbe zijn ziel
1955
Liedje voor de hopelozen
[Beluister hier.]
Ik zing een liedje voor de hopelozen
Die levenslang nog nooit werden verstaan
Misschien omdat zij andere wegen kozen
Die wij met goed fatsoen niet durfden gaan;
Wij leven immers langs een vaste baan
Bezaaid met dogma's en met zekerheden
Waarmee we zijn vertrouwd van kindsaf aan
Die stammen uit een schoon en ver verleden
Misschien hebben zij vroeger ook gebeden
Misschien met zoveel meer geloof dan zij
Die het alleen op vaste uren deden
Als ging het om een alledaags karwei;
Zij wilden niet meer verder in de rij
Der vromen die, hoewel ze God belijden
Elkaar in Zijn naam dagelijks bestrijden
Ten bate van hun kerk of hun partij
Was steeds het koren van het kaf gescheiden
De mens die dorstte naar gerechtigheid
Had niet steeds dieper hoeven af te glijden
Tot in het nihilisme van zijn tijd;
Nu is hij al zijn hoop en houvast kwijt
En zoekt vergeeft naar ongeschonden rozen
En strijdt vergeefs zijn hopeloze strijd –
Ik zing een liedje voor de hopelozen
1958