zondag 24 maart 2024
Het heden is een lach in het donker
het loert vanuit een spleet in de vloer, een barst in het schilderij
(precies boven het oor van Nusch)
het valt door de kier in het meelwitte deurpaneel
als overhemd met vadermoordenaar daar in de hoek
duisterwit in de kamer waar ik een appel eet in de nacht
en wacht op zijn volledige openbaring
maar het houdt niet van mij en zwerft in zichzelf
prostitueert de tijd
het heden blikkert in al zijn details
en flakkert als een dunne klaproos op een talud
verschijnt als rozen op een glazen salontafel in een Duitse krimi
(stol het beeld om de kitsch te verwelken)
ik zie het achter Dürers jonge veldhaas die nooit meer sterft
in de vederzachte pels, taupe en bruin en grijs en wit
ook toen al in de hand van de tekenaar, zijn initialen
goudenregen die zichzelf drinkt in een vijver
is het een baarmoeder zonder uur
een onwaarneembare cirkel, een parergon waar geen oog op valt
een flowchart, de mens zijn trigger, de boom uitgedroogd
misbruikt als code door een gesocialiseerde papegaai
die niet wil weten hoe het met je gaat maar je na-aapt
het bevolkt zelfhulpboeken waarin het opspringt uit zijn eigen riedel
als een helle lach in het donker
het herdenkt zichzelf voortdurend
braakt in zijn eigen golf, zonder geluid
hangend tussen aankomst en vertrek, thuis en het onbekende
je wordt uit jezelf geslingerd
kannibaal zoals het zichzelf vreet, mateloos
ik verlies ervan, steeds weer
ruig het op, dan krijg je lengte
breng het om, dan zie je een pasgeboren toekomst als in een ster
entropisch waaiert het uit
tot we erin verdwijnen
maar ik verlang naar de judaskus die het me geeft
2024
De inhoudsopgave van pagina 9 en 10 laat zien dat Sasja Janssen (1968) haar zesde bundel strak en overzichtelijk is opgebouwd: vijf afdelingen met steeds zes gedichten; de afdelingen zijn ‘ingesloten’ door steeds één los gedicht en die zes losse gedichten hebben alle een titel die verwijst naar het heden. Zoals bovenstaand openingsgedicht: Het heden is een lach in het donker.
Mijn vader zegt entropie mijn moeder logica is de titel. Het openingsgedicht verwijst al naar die entropie: entropisch waaiert het uit. Ik zoek op wat entropie is:
Je kamer wordt als vanzelf een rotzooi. Natuurkundigen hebben een maat voor zulke wanorde bedacht – voor alle wanorde: entropie. Hoe groter de chaos, hoe hoger de entropie. Als je een scheutje melk in je koffie giet, neemt de entropie in je kopje bijvoorbeeld toe wanneer de melk zich verspreidt door de koffie. Wat is entropie precies? Is het de gangmaker van alles wat er in het heelal gebeurt? En onttrekt het leven zich niet aan de wet van de entropie?
Entropisch waaiert het uit, schrijft Janssen. Wat is dat het? Dat het dat loert vanuit een spleet in de vloer, een barst in het schilderij, dat niet van mij houdt, zwerft in zichzelf en de tijd prostitueert, dat flakkert als een dunne klaproos op een talud en verschijnt als rozen op een glazen salontafel in een Duitse krimi, dat een baarmoeder is zonder uur en een onwaarneembare cirkel, door na-apen bevolkte zelfhulpboeken…
Dat het is wat Janssen omschrijft als het heden dat blikkert in al zijn details. Komen we hiermee verder?