maandag 18 maart 2024
2003
‘als jij vóór mij komt te overlijden,’ zei ze
op een avond, ‘dan wil ik dat mijn kist na mijn dood
boven op de jouwe wordt gezet’
‘kijk eens aan’, zei ik
‘zodat we,’ vervolgde ze, ‘ook in de dood
onafscheidelijk zijn’
‘nou,’ zei ik, ‘dat valt te regelen, lijkt me’
2016
op een ochtend keek ik uit het raam
naar mijn nieuwe auto die ik een dag eerder
bij de dealer had opgehaald
‘moet je zien’, zei ik, en wees naar buiten
‘ja, hij is mooi,’ zei ze, ‘heel mooi, je auto;
en dat heb je vandaag al vijf keer gezegd’
‘het kan niet genoeg herhaald worden’, zei ik
‘iets anders,’ zei ze,
‘ik heb er nog eens over nagedacht
maar als ik na jou kom te overlijden
wil ik gecremeerd worden’
‘o?’ zei ik
‘en dat de urn, ‘zei ze, ‘dan wordt bijgezet
in jouw graf, op jouw kist
dan blijven we toch een beetje bij elkaar’
de kinderen speelden in een hoek van de andere kamer
en hielden zich opvallend stil
2024
Metaalmoeheid is, naast Black Cadillac, het enige nieuwe gedicht in de bundel. Dat alle oudere gedichten enigszins of ingrijpend zijn herschreven, schreef ik gisteren. Voor Op Scheveningen geldt het eerste; voor De vereffening het tweede. Nu staat het er zo:
ik had mijn vader ruim een kwarteeuw niet gezien
laat staan gesproken; weldra zou hij sterven
daarom zocht ik hem op in het verpleeghuis
hij woonde bij me in de buurt
zo’n opgave was een bezoekje niet, qua afstand
hij was dement, was me verteld, sprak wartaal
en herkende niets en niemand
ik moest vooral nergens op rekenen,
dan viel het alleen maar mee
maar toen ik de zaal inliep
herkende hij me meteen
het was vier dagen na kerst
het nieuwe jaar stond in vol ornaat op de drempel
en ik kampte met goeie voornemens
misschien speelde dat onbewust mee bij mijn komst -
hij zat in een rolstoel
‘dag pap’, zei ik
en legde een hand op zijn schouder
ik voelde zijn sleutelbeen: een dun teer
broos stukje bot
dat zich eenvoudig verpulveren liet
hij was geen partij voor me;
de rollen waren omgedraaid –
hij keek naar me op en begon te huilen
‘dag pap’, herhaalde ik
hij keek naar de handen in zijn loze schoot
en begon harder te huilen, mijn vader
er was iets misgegaan, besefte hij, ergens onderweg,
iets wat niet meer te repareren viel
door zijn tranen heen staarde hij me hulpeloos aan
met hopeloze ogen
ja, er was iets misgegaan, drong het tot hem door,
maar wat, en hoe, en waar en wanneer?
‘dag pap’
meer viel er niet te zeggen
buiten werd het donker, de bomen liepen dicht
ik moest maar eens op huis aan,
en dat vertelde ik hem ook
maar ik geloof niet dat de boodschap
tot hem doordrong
voor het raam zwaaide een twijg
me namens hem alvast uit
‘dag pap’
alles bij elkaar duurde mijn bezoek nog geen half uur
ik wist dat we elkaar niet meer zouden zien
en dat hoefde ook niet:
het onzegbare was gezegd, het verzwegene verzwegen
ik liet hem achter bij de andere stakkerds in de zaal
die vastgebonden zaten
zodat ze niet uit hun stoel gleden
ze kregen een slabber voor; ze gingen eten
maar zonder helpende hand lukte dat niet
dan liep, gleed en druppelde de soep, jus
of saus van hun kin
hoogste tijd om te gaan: ik hoefde niet alles te weten
sommige zaken liet je beter rusten
bij de drempel keek ik nog één keer om
en zag hem voor het laatst
hij huilde niet want hij kreeg
zijn eten voorgeschoteld
‘dag pap’
in de rolstoel zat een wrak
Bart Chabot over dit gedicht in het Trouw-interview: In De vereffening ga ik na vijfentwintig jaar afwezigheid bij hem langs in het verpleegtehuis, op de afdeling voor dementerenden. 'Het onzegbare was gezegd, het verzwegene verzwegen', staat er. In werkelijkheid ben ik nooit meer langs geweest. Ik heb me alleen voorgesteld wat het zou hebben betekend als ik dat wel had gedaan.
Wordt vervolgd.