zondag 17 maart 2024
De zaken gingen weer eens voor het meisje
‘kom je mee naar boven?’ riep ze
‘ik ben moe en moet morgen weer vroeg op
om naar mijn werk te gaan
ik heb mijn eerste afspraak al om half acht’
‘ik kom eraan, momentje,’
riep ik onder aan het trapgat
‘ga maar vast, dan kom ik zo
maar ik móet eerst nog een paar sterren repareren
daar kom ik niet onderuit, beloofd is beloofd
niet veel hoor; een stuk of drie
en een planeet die dwarsligt
nee, niets bijzonders, iets met de draaiing van de as,
maar laat ik je niet met de details vermoeien
in wezen is het een kwestie van de boel resetten
met een beetje geluk
is het binnen de kortste keren gepiept
en schuif ik zo bij je in bed’
‘ja ja.’ riep ze me na
‘dat zeg je altijd en daar kan ik het dan mee doen’
of woorden van die strekking
want ik was al onderweg;
en het klusje dat ik had, aangenomen werk,
dat karweitje kon bij nader inzien
best eens aanzienlijk langer duren dan gedacht
2024
Vervolg van gisteren.
De poëzie van Bart Chabot kwam in deze rubriek pas vier keer eerder aan bod: in 2016 met zijn gedicht Op Scheveningen, in 2018 met Carla en met De vereffening en in 2023 met zijn gedicht over Remco Campert. Maar nu is de selectie alweer drie bijdragen rijker: met Een lichtelijk ontwricht bestaan, met Black Cadillac en met het gedicht van vandaag.
Voor de Boekenweek-uitgave Ooievaarsblues zijn bijna alle gedichten enigszins of ingrijpend herschreven. Op Scheveningen staat er nu zo:
we liepen aan zee
mijn vader mijn moeder en ik
zomer 1958
ik was vier
‘de wind wast
mijn haren schoon’
schijn ik te hebben gezegd
‘godallemachtig’ riep mijn vader uit
hij keek mijn moeder aan
‘het zal toch geen dichter
wezen, hè?’
Over dat gedicht zegt Chabot in zijn Trouw-interview met Sander Becker:
In […] Op Scheveningen, zegt mijn vader: 'Godallemachtig, het zal toch geen dichter wezen, hè?' Dat openingssalvo, dat heeft hij echt tegen mij gezegd. Die laatdunkendheid, die minachting. Hij had zelf graag dichter willen worden, maar dat kon niet door de oorlog. Dat was zijn frustratie. Hij gunde het me niet. Hoe verder ik kwam, hoe erger dat werd. Hij vond het allemaal flut wat ik deed.
Wordt vervolgd.