zaterdag 03 februari 2024
Mijn eerste huis bevond zich
In de Jaarsveldstraat in Den Haag
Mijn tweede bestond op Curaçao
In Willemstad de Annastraat
Ik heb er hout gesprokkeld
Mijn derde huis was Suffisant
Zo noemde mijn broer het
Een wijk op Curaçao waar papagaaien
In bomen kwetterden
Ik brak een been
Mijn vierde huis was een grote kamer
In Hotel Bellevue in Egmond
Ik was er met mijn familie
Tijdelijk gerepatrieerd
Zo gek vond ik dat niet
Daarna kwam de Van Slichtenhorststraat
In Nijmegen aan mijn repatriatie
Was ineens en onherroepelijk
Een eind gekomen ik maakte
Kennis met tapijten en bestek
Mijn zesde huis lag in Nijmegen
Aan de Fagelstraat nr. 46
Er was sprake van emigreren
Maar dat hoefde toen niet meer
Mijn knikkerkennis was fameus
Mijn zevende huis bewoonde
De Nimrodstraat in Nijmegen
Ik was erbij en bekeek de lucht
Vanuit een zolderraam
Repatriatie uitgesloten
Ik vertrok naar Amsterdam
De Weteringsschans bij het museum
Ik was alleen gelaten
En tijdelijk onbewoonbaar verklaard
Ik had een toegangsbewijs
Mijn negende huis stond hoog
Aan de Onbekende Gracht
's Avonds luisterde ik
Oplettend naar een zwarte radio
Ik had vakantiewerk
We verhuisden naar motorschip
Johanna aan de Weesperzijde
Overheersend crème met rode strepen
Langs de boorden
Onbevoegde kennis toegestaan
Mijn elfde huis was een woonschip
Aan de Buiksloterdijk
Toen het stormde zijn wij
Een tijdje op de vlucht geslagen
Wij waren op de vlucht geslagen
Mijn twaalfde huis had zich
In Zuidoost-Beemster gevestigd
In de tuin pootte ik aardappelen
En ik kweekte onverbiddelijk radijs
Ik had een balkon willen hebben
In Leeuwarden bewoonden wij
Een huis aan de Spanjaardslaan
Ik betaalde mijn kinderen vijf gulden
Om het gras te maaien
Ik was volgeboekt en hondsbrutaal
Mijn veertiende huis betraden wij
In de Kleine Hoogstraat
Ik weet nog hoe voorzichtig
We met elkaar omgingen
Ik weet ik liep te zingwn
Mijn vijftiende huis kwam
Aan de Weteringkade in Den Haag
Zonder het te weten
Brak ik mijn grote teen
We gingen naar het strand.
2008
Vervolg van gisteren.
Het vogelkerkhof telt 67 pagina’s en bestaat toch slechts uit 11 gedichten, aangezien sommige wel 9 (het titelgedicht) tot 11 pagina’s (het epische gedicht over de begin twintigste-eeuwse pulpverhalen rond Lord Lister) beslaan.
Ook in Ik weet nu alles weer – dat is ’t Harts tweede dichtbundel, uit 2008 – staan veel lange gedichten. Het gedicht Het leven van Frank Zappa telt 10 pagina’s, Het leven van Franciscus 15 en het ‘voetbalgedicht’ Tuitjenhorn zelfs 19!
In het literaire tijdschrift Raster schrijft Kees ’t Hart in 2009 over herinneren en hij doet dat aan de hand van het gedicht van vandaag. Ik citeer:
Het veranderde gedicht
Wat is de moeite waard je te herinneren? Een jaar of zes geleden schreef ik een gedicht dat ik Mijn huizen noemde. Herinneringen aan de veertien huizen waar ik tot dan toe gewoond heb. Elk huis kreeg een of hoogstens twee herinneringen mee. Het eerste couplet gaat als volgt:
Mijn eerste huis bevond zich
In de Jaarsveldstraat in Den Haag
Mijn tweede bestond op Curaçao
In Willemstad de Annastraat
Ik heb er hout gesprokkeld
In dit couplet behandelde ik gelijk twee huizen, dat schoot op; verderop bleef het per couplet bij één huis. Dat houtsprokkelen herinner ik me alleen van horen zeggen. Mijn broer vertelde me er een keer over, maar ook dat weet ik niet zeker. Ieder huis is in het gedicht een herinneringsmachine, al klinkt dat nogal pathetisch. Het gedicht zelf is er natuurlijk ook eentje. Nog een voorbeeld, het dertiende huis:
In Leeuwarden bewoonden wij
Een huis aan de Spanjaardslaan
Ik betaalde mijn kinderen vijf gulden
Om het gras te maaien
Ik was volgeboekt en hondsbrutaal
We woonden acht jaar in dat huis aan de Spanjaardslaan, ik heb er nog veel meer herinneringen aan. De auto startte vaak niet, ik liet de honden uit in het Rengerspark, we hadden een doorgeefluik. Allemaal net zulke bruikbare zinnen als die van het gedicht. Ik koos er eentje uit de vele mogelijkheden. Mijn Huizen vervangt mijn biografie, beter gezegd: het laat ruimte voor een biografie die ik niet ga schrijven. Ik lees het gedicht nooit voor omdat ik moeite heb met herinneringen. Ik bedoel: met de hiërarchie ervan. Ik weet niet welke herinnering belangrijker is dan een andere. Mijn leven is een opsomming. Wat moet je kiezen? Mijn verjaardagen? De dag dat ik met roken stopte? Ik ben er niet klaar mee. Bestaat er kwaliteitsverschil tussen herinneringen? Van welke opsomming ben ik zelf een onderdeel?
Boven in de logeerkamer staat een andere herinneringsmachine. Een grote kist met stapels papier, oude versies van romans, mijn eerste door mijn moeder bewaarde gedichten, resten van projecten, oude kasboeken met gedichten. Ik kijk er niet naar. Soms lees je in de krant dat een schrijver zijn archief overdraagt aan het Letterkundig Museum (ik woon er vlakbij). Misschien doe ik het op een dag. Ze nemen de kist in ontvangst, stel ik me voor, beleefdheid is hun second name, en zetten die in een depot. De directeur maakt die dag een onbelangrijke rit met de tram, een van zijn stagiaires komt te laat op haar werk, boven Den Haag vliegen een stel papegaaien. Ik kan me altijd een betere voorstelling van andermans herinneringen maken dan die van mij. Herinneringen van anderen zijn altijd bruikbaarder.
Vlak bij deze kist staat een kleine kast met een vitrine die af en toe bij ons als herinneringsmachine functioneert. De eerste schoentjes van onze dochter, een riempje van een hond (allang dood) toen hij nog een puppy was, een oud autootje, schoolschriftjes, lege doosjes. Euf weet er veel meer van dan ik, ze moet me er af en toe aan herinneren waarom we het bewaard hebben. Dat blikken doosje is haar eerste spaarpot (was ik de laatste keer vergeten), die stenen komen van een Italiaans strand, dat is de toren van Pisa met een lampje erin. Haar laatste spitzen. Ik herinner me het weer en tegelijk overvalt me een gevoel van schaamte omdat ik me niets ervan herinner dat de herinnering in een betrouwbaar licht zou kunnen zetten. Een stortvloed andere herinneringen kondigt zich al aan, al of niet van mezelf. Er bevindt zich in de vitrine een schrift met op de kaft het woord Keesje, met hierin mijn eerste strepen op weg naar mijn handsschrift.
Ik kijk er nooit in, bij deze gelegenheid wel even, een onderwijzer(es) heeft er met rode inkt voorzichtige verbeteringen bij gezet die op de foto niet zichtbaar zijn. Ik wil me het liefst niets ervan herinneren omdat het gevaar dreigt dat ik een hiërarchie van belangrijkheid ga aanleggen die vergeleken met andere herinneringen volkomen futiel is. Kwalitatieve systemen leiden tot vergeetachtigheid. Wat is belangrijker, mijn eerste gekras in een schrift, of het eerste gedicht? Wat is belangrijk en wat niet? Ik tel mijn herinneringen op en deel ze door twee. Ik heb er moeite mee, altijd gehad, belangrijkheid in kaart te moeten brengen. In een (auto)biografie is alles binnen een systeem van belang ondergebracht, bij mij lukt het niet, ik word bij pogingen keer op keer bestormd door mogelijkheden, kansen, wensen, plaatsvervangingen. En probeer mezelf daar via opsommingen uit te redden.
Heel anders werkt het bij andermans herinneringen, de herinneringsmachines van anderen. De vitrine bevat een versleten leren etui waarin herinneringsmachines van mijn ouders zitten, laat ik het zo maar noemen. Sporen uit de oorlog. Oude bonnen uit de oorlog. Een kaartje dat je in Delft kreeg wanneer je door het Rode Kruis verstrekt eten (in april 1945 afgeworpen door de geallieerden) af had gehaald. Een briefje van mijn vader met het verzoek zijn fiets te mogen bewaren, een stamkaart en een oproeping met daarop de in pen toegevoegde opmerking dat er niks gehaald kon worden omdat het kantoor was overvallen. Ze liggen daar maar in een zwart etui herinneringen van anderen op te halen, ik was er niet bij. Bij eentje één dag, ik ben op 12 juli 1944 geboren. Ik heb de neiging ze tot de bodem uit te zoeken, waarom zijn ze bewaard, welke herinneringen waren ze van dienst, waar komen ze precies vandaan, wie heeft ze in handen gehad. Ineens zie ik wel belangrijkheid: historie, onderzoek, hiërarchie. Ik zie sporen, geen opsommingen: vier verhalen, een novelle en een roman. Allemaal van anderen.
Er zijn albums met foto's van me, ik bekijk ze zelden. Daar staan mijn ouders, dat ben ik, dat is mijn broer en dat mijn zusje. We waren thuis in Nijmegen. In de Nimrodstraat. Mijn ouders. De hele familie bij elkaar. Ik ben er ook bij, geheel kwaliteitloos. Waar is dit? Waar was dit? Wie is dat? Tante Martha? Oom Eddie? Oom Tom? Woonde die niet in Den Haag? Laatst stuurde een nichtje (ik herinner me haar als nichtje, ze moet nu 68 zijn) fabuleus fraaie kleurenfoto's van een bezoek van haar ouders aan mijn ouders op Curaçao. Haar vader (oom Arie), die in Venezuela woonde en bij de Shell werkte (heb ik van horen zeggen) maakte al in 1949 kleurenfoto's! We staan op de foto's bij elkaar, mijn broer en ik, en onze nichtjes. Ik heb een spijkerbroekje aan. Wist ik niet. Wat wist ik niet? Tot welke opsommingen van anderen hoorde ik in die tijd? In het huizen gedicht staat niets over een spijkerbroek, daar staat:
Mijn derde huis was Suffisant
Zo noemde mijn broer het
Een wijk op Curaçao waar papagaaien
In bomen kwetterden
Ik brak een been
Misschien moet ik dat laatste over dat been vervangen door: ‘ik droeg een spijkerbroek.’ Van papegaaien die in bomen kwetterden herinner ik me niets; wel koester ik een beeld, misschien is het me aangepraat, dat ik als jongetje op een weg loop en ineens vliegen er papegaaien vlak over mijn hoofd. Ik zou wel van dit beeld af willen;misschien kan ik het ruilen tegen een herinnering van iemand anders. Aan wie ik als beloning extra opsommingen uitdeel.
Over mijn verblijf op Curaçao schreef ik in 1996 een roman, Blauw Curaçao, weer zo'n herinneringsmachine, juist omdat ik er niks meer van weet. Daarbij gebruikte ik een fotoalbum dat nu ergens in een kast ligt te niksen, ik kijk er nooit meer in. Zo zag het er daar in zwartwit uit tussen 1947 en 1952, behalve dan als ik er niet in kijk. Ik was er ook bij, van horen zeggen. Bewijs geleverd. Het helpt allemaal niks, het meeste van Curaçao weet ik van horen zeggen. Mijn broer weet veel meer over vroeger dan ik, jij was dromerig zegt hij altijd, je wilde niet erg lastiggevallen worden met herinneringen, vroeger ook al niet. Ik heb er niet veel talent voor, denk ik wel eens, want je kunt talent hebben voor herinneringen, zoals je ook talent kunt hebben voor balsporten (heb ik) en voor pianospelen (heb ik niet). De boeken van Douwe Draaisma las ik met enige verbijstering, en toch ook met het gevoel dat ze weinig tot niets met mijn ontbrekende herinneringen te maken hadden. Of liever met mijn gebrek aan indelingsvermogen rondom herinneringen. Ik krijg ze niet ingedeeld. Ik weet er geen raad mee. Had ik maar een dagboek bijgehouden, denk ik wel eens, ja dan zou je eens wat zien, dan wist ik alles weer en kon ik keer op keer ingezonden brieven naar kranten schrijven. En tientallen herinneringsromans die ook anderen bij hun herinneringen zouden kunnen helpen. Ik heb me altijd gesteund gevoeld door het fantastische boek La Vie mode d'emploi (1978) van Georges Perec waarin een groot huis in Parijs als herinneringsmachine functioneert. Met bijna belachelijke en vooral onbeleefde precisie geeft Perec bewoners van dit huis de ruimte hun herinneringen van de grond te krijgen, wat tot adembenemende verhalen en krankzinnige opsommingen leidt. Als je Perec leest, hoef je Draaisma niet meer te lezen.
Mijn negende huis stond hoog
Aan de Onbekende Gracht
's Avonds luisterde ik
Oplettend naar een zwarte radio
Ik had vakantiewerk
Waarom schreef ik niets over dat vakantiewerk? Ik werkte op een klein bedrijfje waar men via een stansmachine displays voor parfums maakte. Als herinnering lang niet slecht. Goed indeelbaar. Maar tegelijkertijd blijf ik steken bij het woord ‘Ik’. Ik reed op een fiets, denk ik, ik was wakker geworden, ik had uitzicht op Carré. Ik dronk veel koffie, ik voelde me specialist. Al had ik voor dat laatste geen enkele reden.
Wat moet je bewaren? Het beste is niks bewaren. Ruim vier jaar geleden verhuisden we van Leeuwarden naar Den Haag. Bij het voorbereidende opruimen ontdekte Euf een geboortekaartje van me. Teken van bestaan en verbazing. Op het kaartje staat als het adres van mijn ouders: Vrijstaathof 7. Niet Jaarsveldstraat maar Vrijstaathof 7. Ik had Mijn Huizen al geschreven, ik heb het niet veranderd, was zelfs kwaad over de vondst van het kaartje. Het had niet gevonden mogen worden. Ik was er tot ruim vier jaar geleden van overtuigd dat mijn ouders in de Jaarsveldstraat woonden toen ik werd geboren. Klopt dus niet. In Den Haag ben ik vandaag, op 1 december, langs de Vrijstaathof gefietst. De poort geeft toegang tot nieuwe huizen, mijn geboortehuis bestaat niet meer. Ik voelde me opgelucht. Bewijs is niet geleverd. Ik herschrijf mijn gedicht niet.
Mijn eerste huis bevond zich
In de Vrijstaathof in Den Haag
Mijn tweede was de Jaarsveldstraat
Mijn derde stond op Willemstad
Ik heb er hout gesprokkeld
Het deugt niet, wat een waardeloos gedicht zou het zijn wanneer ik het zo zou herschrijven. Ik zou mijn eigen biograaf worden. Een leugenaar van mijn eigen herinneringen, ik zou uitgeleverd zijn. Verraad zou ik plegen. Het zou me ongeldig maken. Het gedicht werd onveranderd opgenomen in mijn bundel gedichten uit 2008, die de in dit verband komische titel Ik weet nu alles weer meekreeg. Wel voegde ik een couplet toe over het nieuwe huis in Den Haag waar we nog steeds wonen:
Mijn vijftiende huis kwam
Aan de Weteringkade in Den Haag
Zonder het te weten
Brak ik mijn grote teen
We gingen naar het strand.
Wordt vervolgd.