zondag 14 mei 2023
Ik zag een kalfje bij de moeder drinken,
een stille handeling die hier nog mag.
Zij stonden in de aanbrekende dag
half slapend in dit drinken te verzinken,
wazig in nevelen, nog haast verborgen.
Over het witte gras heen kwam de morgen.
Bevreesd waadde ik weg van wat ik zag.
1970
Indrukwekkende column van Stevo Akkerman in Trouw. Vandaag is het moederdag…
Moederdag
Nadat ze bijna zestig jaar lang ‘u’ heeft geheten, is mijn moeder ‘je’ geworden. Het gebeurde een paar weken geleden. Ik was bij haar op bezoek in het verpleeghuis en had haar zoals gebruikelijk gevonden in haar bed, al moest ik wel even zoeken tussen de lakens; veel stelt ze niet meer voor.
Ik had een tijdje tegen haar aan gebabbeld alsof dat zin had – over het weer, over mijn plannen voor de rest van de dag, over de schilderijen aan de wand, die ooit in een huiskamer hingen. Ik had wat gezongen en daarna was er een stilte ingetreden. Zij vond dat wel best, voor zover ik kon nagaan, maar zelf werd ik er wat onrustig van. Tot een verzorgende aanklopte met de vraag of ik mijn moeder haar lunch wilde geven. Het ging vanzelf: terwijl ik haar de vruchtenyoghurt voerde, begon ik haar aan te spreken als ‘je’, het was gewoon onmogelijk geworden vast te houden aan de vereiste afstand van weleer.
Het voelde als het sluitstuk – of bijna, we zijn er nog niet – van een traag verdwijnen, dat tegelijkertijd betekende: dichterbij komen. Ook mijn vader had ik uiteindelijk ‘je’ genoemd in plaats van ‘u’, al was dat pas in de allerlaatste dagen van zijn leven en had hij mij niet meer kunnen horen. Maar eigenlijk hoort mijn moeder mij ook niet meer – blijkbaar word ik pas familiair als ik weet dat er geen bezwaren zullen klinken. Nogal altijd kind.
Er schieten me momenten te binnen uit de afgelopen pakweg tien jaar. Het begon ermee dat we als kinderen een rooster maakten en dat ik, als ik aan de beurt was, met mijn moeder op stap ging om mijn vader te ontlasten. Ze begreep niet waarom hij niet meeging, maar als we eenmaal bij de kinderboerderij waren of in het museum of in de beeldentuin, liet ze zich gemakkelijk meevoeren. Ik reed met haar naar Groningen om haar ouderlijk huis op te zoeken, wat achteraf geen goed idee bleek; het was thuis, ze wilde er steeds naar terug. ‘Een heel aardige meneer heeft me naar Groningen gereden’, zei ze later. ‘Dat was Stevo’, werd haar gezegd. ‘Nee, nee, een heel aardige meneer.’
Wat volgde was uiteindelijk een rechtszitting in de huiskamer, om haar via een rechterlijke machtiging naar het verpleeghuis te krijgen waar ze voor geen goud naartoe wilde. Ik begeleidde haar toen ze met een ambulance werd opgehaald en was voorbereid op hevige toestanden, maar die bleven uit; ze besefte niet welk moment was aangebroken en liep zonder aarzelen door de geopende deuren naar de gesloten afdeling.
Heel geleidelijk verdicht zich de nevel die haar omhult en waarin ze langzamerhand lijkt op te gaan, de moeder die ik altijd u noemde, tot ze een jij werd. Ze is mijn moeder, en ook de moeder van negen andere kinderen, van wie er drie als baby stierven. Dat weet ze allemaal niet meer en ik weet niet wat ik daarvan moet denken.
Dan volgt het gedicht van Ida Gerhardt.