zondag 22 januari 2023
Later, als ik zwakzinnig ben
met schoothond en schrikvel
houd ik een kruik warm
tegen me aan en praat
ik met je in mijn slaap.
Als je nu kan begrijpen
wat ik dan ga bedoelen,
krakende dorre tak dat ik ben,
ga ik me niet zo afgebroken voelen
maar meer een uitgeblazen paarde-
bloem. Hoor je me dazen?
Daar gaan mijn parachuutjes al.
1963
Prachtig interview van John Schoorl, gisteren in Volkskrant Magazine, met Judith Herzberg (1934). Daarin komt ook dit gedicht voorbij.
In deze rubriek heb ik door de jaren heen heel veel poëzie van haar opgenomen, maar dit gedicht nog niet. Daarom vandaag met verwijzing naar dat interview. Van harte aanbevolen!
Een citaat (met in groen de interviewer):
Het gedicht Ouderdom uit je debuutbundel uit 1963, laten we het daar over hebben. Wil je het voorlezen?
Ik ken het wel uit mijn hoofd: Later, als ik zwakzinnig ben / met schoothond en schrikvel / houd ik een kruik warm tegen me aan en praat / ik met je in mijn slaap... En... hoe ook alweer verder?
Als je nu kan begrijpen...
Wat ik dan ga bedoelen...
Krakende dorre tak dat ik ben...
Ga ik me niet zo afgebroken voelen.
Maar meer een uitgeblazen paardenbloem / hoor je me dazen?
Daar gaan mijn parachuutjes al.
Mooi, die wegzwevende parachuutjes van een paardebloem.
Dit was toen mijn idee van later.
Is het nu zo geworden, die ouderdom, zestig jaar later?
Ik ben een beetje zwakzinnig. Ik kreeg laatst heel moeilijk een draad in een naald. Daar heb ik een keer over geschreven. Dat het je later moeite kan kosten, dat de naald en de draad elkaar niet kunnen vinden. Dat heb ik dus voorzien dat oudere mensen daar een probleem mee hebben.
Een krakende dorre tak? Ben je dat geworden?
Misschien word ik dat nog, op den duur. Het gaat wel die kant op. Ik ben niet zo fit als vroeger. Daarom passen vrouwen zo goed op zichzelf, ze zijn bang omdat ze zo gauw ledematen breken. Dan ben je dus net een dorre tak.
Daar gaan mijn parachuutjes al. Zie je zo het einde voor je?
Of het moment dat ik seniel word. Ik vind dat ik het goed heb voorzien, als ik het zelf mag zeggen.
Denk je vaak aan het einde?
Af en toe, maar niet meer dan vroeger. Ik denk wel eens: zal ik dit of dat nog halen. Over een maand doe ik weer zaadjes in de grond.
Omdat je ervan uitgaat dat je ze gewoon ziet uitkomen?
Ja, precies.
Zijn er dingen die je nog per se wilt doen?
Ja, de hele tijd, ik ben veel aan het opruimen. Ik vind hier en daar in huis dingen die ik ooit opgeschreven heb, daar moet ik nog iets mee. Dat kent iedereen van mijn leeftijd, zover ik weet.
En zijn er nog persoonlijke dingen die je wilt opruimen, zaken rechtzetten met mensen enzovoorts?
Daar gaat het niet om, nu. We moeten wel onderscheid maken tussen privé en werk in een interview. Dat moet. Dat wil ik altijd graag. Het persoonlijke gaat vreemden geen barst aan. Denken dat in mijn poëzie het persoonlijke een rol speelt, wil nog niet zeggen dat ik er ook graag over praat. Je denkt toch niet dat al die gedichten die ik maak op de werkelijkheid zijn gebaseerd. Je denkt toch ietsje verder dan wat er binnenshuis aan de orde is. Er is toch ook zoiets als fantasie.