zondag 18 december 2022
De oudste brug
is als geëtst
zo spits en hangt
van daar naar hier
en hangt aan niets
dan aan je angst
dat er iets hangt
en wiegt nog na
van die al ging,
en wacht je op
en hangt maar klaar,
de eerste stap
maakt hier van daar.
2022
Om de brug te zien verwijst natuurlijk rechtstreeks naar dit gedicht.
Over Willem Jan Otten zal het de komende dagen gaan in deze rubriek. Ik vreesde dat ik hem tekortdoe in deze rubriek, maar dat valt mee, want in 2020 nam ik zijn gedicht In memoriam Tom van Deel op (inmiddels omgedoopt tot Litanietje) en in 2018 zijn maar liefst zes gedichten terug te lezen: Afloopverzwijgers, Bij het vernemen dat de esdoorn door de nieuwe eigenaar toch is gerooid, De ene tel, Götterdämmerung, Na sluitingstijd en Zorgvlied.
Er zijn twee prachtige nieuwe bundels met en over poëzie van zijn hand: een tweeling-uitgave noemt Uitgeverij Van Oorschot het.
Het achterplat van Wil je mij poëzie leren?:
Vijftig jaar na de publicatie van zijn eerste poëzie gaat Willem Jan Otten (1951) op zoek naar het gedicht waarin staat wat hij wil zeggen. Hij heeft het eens gelezen, dat staat vast. Hij herinnert het zich nauwelijks. Zo gaat hij op zoek, in het oeuvre van een van zijn dierbaarste dichters. Het gedicht, weet hij, ‘zal iets zeggen over het verlies van alles, dat hoe dan ook onder ogen gekomen moet’.
De tocht leidt langs andere oeuvres, en langs zijn eigen werk. Vragen beginnen te branden: wat is poëzie? Van wie heeft hij poëzie geleerd? Welk gedicht heeft hem wakker gekust? Denkt een dichter anders dan logisch? Weet een dichter wat hij denkt? Kun je poëzie willen? Is zij van nut? Is haar zoeken een vorm van geloven? En welk antwoord kreeg Fanny Brawne, het buurmeisje van Keats dat hem de vraag ‘Wil je me poëzie leren?’ stelde?
Wil je mij poëzie leren? verschijnt gelijktijdig, in een tweeling-uitgave, met Diepe eb, Ottens keuze uit zijn halve eeuw poëzie.
Het achterplat van Diepe eb:
Willem Jan Otten (1951) is een halve eeuw dichter: zeshonderd gedichten, elf bundels. Hij viert dit met de compositie van een nieuwe bundel op basis van vijftig dierbare gedichten uit eigen werk.
In Diepe eb wordt een weg afgelegd, van geboorte tot geboorte. Halfweegs wordt een eind bereikt, of is het een wak, of een kattenluik, een portaal.
Otten laat de volgorde waarin de gedichten zijn ontstaan links liggen. In Diepe eb verstrijkt de tijd als in een droom, terwijl elk gedicht afzonderlijk klaarwakker is, zintuiglijk, beeldend, aansprekend. Er ontstaat een ‘denkend landschap’, eilandduinen, onbeschaatste Ankeveense Plassen, Friese meren, Ierse kusten, een Sloterpark. Er worden mensen gekend, er gaan dierbaren verloren; er wordt liefde verklaard, God gemist. De dichter wordt man van, vader, raakt op leeftijd. Hij zwemt kamer voor kamer de palingfuik van de poëzie in.
Diepe eb verschijnt gelijktijdig, in een tweeling-uitgave, met Wil je mij poëzie leren?, een essay ‘op zoek naar het gedicht waarin staat wat ik wil zeggen’.
Wordt vervolgd.