dinsdag 06 december 2022
Ik weet waar het geluk is maar ik mag het niet vertellen,
aan niemand – niet aan de filosoof die alle vragen heeft gepikt
en opgewreven tot ze glimmen van logica en niemand
door de schittering kan zien dat-ie geen antwoord geeft.
Niet aan de socioloog met zijn tabellen waar iedereen
wel in past maar geen mens zich in herkent. Evenmin
aan het kind dat huilt en niet kan zeggen wat er scheelt.
Niet – wat misschien het zwaarste is – aan een dier
dat doodgaat zonder dat het weet dat het bestond.
Het is mijn plicht om alle geluk van de wereld geheim
te houden op straffe van het verdwijnen ervan,
volkomen, voorgoed. Zo blijf ik alleen en niet gelukkig.
Kon ik u maar íets vertellen. Nu weet ik niet eens of iemand
me geloven zou – terwijl het zó voor de hand ligt.
2022
Vier gedichten uit zijn nieuwe bundel schreef Ingmar Heytze, zij het veelal in een nog onaffe versie, als dagdichter op GGZ-congressen van Sympopna. Die hadden – en dat vermeldt de bundel niet – de titels: ‘Maakt de GGZ gelukkig?’ (2011), ‘Dwangtoepasingen in de psychiatrie’ (2014), ‘Geweldige zorg rond agressie’ (2015) ‘Slachtofferschap, trauma en geweld – een onontwarbare kluwen’ (2016) en ‘De veelkleurigheid van agressie – naar een beter begrip en effectieve preventie en behandeling van agressie in de GGZ’ (2017).
Sympopna – een organisatie die zich inzet voor kennisverspreiding in het veld van met name de geestelijke gezondheidszorg – heeft ze na dat laatste symposium ook gebundeld voor medewerkers. Dit onder de titel van het vandaagse gedicht: Ik weet waar het geluk is. Ook dat vermeldt Heytze niet in zijn aantekeningen en daarom doe ik het maar.
Hieronder die eerste, nog prille versie, geschreven tijdens het eerste symposium, in 2011:
Ik weet waar het geluk is maar ik mag het niet vertellen,
aan niemand – niet aan de filosoof die elke vraag heeft ingepikt
en net zo lang gepoetst tot alles glimt van logica en niemand
door de schittering kan zien dat-ie geen antwoord geeft.
Niet aan de socioloog met zijn tabellen waar iedereen
wel in past maar geen mens zichzelf herkent. Niet aan het kind
dat huilt en niet kan zeggen wat er scheelt. Niet – wat misschien
het zwaarste is – aan een dier dat doodgaat zonder dat
het weet dat het bestond. Het is mijn plicht om alle geluk
van de wereld geheim te houden, op straffe van het verdwijnen
ervan, volkomen, voorgoed. Zo blijf ik alleen en niet gelukkig.
Kon ik u maar iets vertellen. Nu weet ik niet eens of iemand
me geloven zou – en dat terwijl het zó voor de hand ligt,
dat ik nauwelijks begrijp dat niemand – heb medelijden met
mij en mijn arme volk, want ik weet waar het geluk is. Bang
en klein lig ik in bed en beef onder te dunne lakens,
onder het juk van het geluk.
Wordt vervolgd.