donderdag 29 september 2022
ik draag mijn hart hoog
en laat het smelten op mijn lippen
smaak bijtende klanken
wanneer ik kauw op mijn compagnon
de tussentaal
in mij wordt steen na woord en woord na steen
gesjouwd en geploeterd
gevloekt en geroepen
gebouwd aan de lopende band
die levenslang de mensheid ingaat
hoewel mijn laatste ademhaling niet ver meer reikt
slechts tientallen decennia van mijn duimen gespreid
weet ik dat zij in elk van ons genesteld
met dunne draden onze dromen aan elkaar rijgt
zij maakt van niets iets
want zij geeft door zinnen aan zinloosheid betekenis
blaast beweging waar het statisch is
en warmte rond de ijzigheid
ik ben de dichter die dichter naar haar toe kruipt
bij elke rijmverdoezeling
in de schaduw van mijn schedel
schuilen mijn herinneringen nabij
turen met gespleten ogen
naar het gekomen, komt en komende
want alles is een muze van de schrijfsels
en wordt ononderbroken zacht
met mijn compagnon, de tussentaal, aan mijn zijde
elke ode die nu vanonder mijn nagelplaten valt te schrapen
scherp geschreven
is in wezen de verwoorde gedaante van haar
2022
Nog een signalering: het debuut van de jonge Vlaamse spoken-word-dichter Esohe Weyden (1999). Veel van haar gedichten schreef zij in opdracht voor evenementen, waaronder De Gentse Feesten en Pukkelpop, maar ook het burgerlijke defilé van de Nationale Feestdag van België. Bovenstaand gedicht is het titelgedicht, waarmee de bundel opent.
Van het achterplat, dat begint met een citaat uit dat gedicht:
tussentaal
zij maakt van niets iets
want zij geeft door zinnen aan zinloosheid betekenis
blaast beweging waar het statisch is
en warmte rond de ijzigheid
In Tussentaal komt spoken word tot leven op papier. Esohe Weyden neemt je op ritmische wijze mee in haar grenzeloze twijfels, openhartige bekentenissen en dansende gedachtenspinsels. Poëzie die schreeuwt om te worden voorgedragen, maar ook smacht om te worden gelezen. Woorden waarop je wil walsen tot je er dronken en draaierig bij neervalt.
Nog een gedicht. Mijns inziens gericht aan zichzelf, de dichter, of misschien wel aan de poëzie zelf.
ongeremd
we liggen naast elkaar in de hoekvormige sofa
ik kan de juiste houding niet vinden
jouw arm duwt in mijn rug
mijn nek zoekt voorzichtig de verdwaalde kussens op
je borst gaat langzaam op en neer
en die herhaalde beweging wiegt me in een trance
alsof ik hallucineer
schemerachtige gezichten vloeien in elkaar over
ondergaan metamorfoses tot ze onherkenbaar worden
zoals de kleurrijke bliksemschichten op mijn computer
die de muziek uit mijn kindertijd probeerden te visualiseren
je gaat helemaal op in de serie die speelt
ik probeer mijn aandacht te kanaliseren
maar faal daarin, opnieuw
we liggen naast elkaar in de moderne kamer
die volgens de hedendaagse normen kaalte moet uitstralen
minimalisme, zachte kleuren – liefst crème, geen helderwit
al de warmte afgeweerd
waardoor ik met een leegte in mij achterblijf
waar zijn de nutteloze spullen
de geëscaleerde verzameling van vroeger
die op een ochtend niet meer verder groeide
omdat een nacht jou plots zo veranderde
de tekeningen door kinderhanden
die me meenemen naar jouw realiteit
zodat ik kan begrijpen waarom jij nu bent wie je bent
we liggen naast elkaar in de wijk die niet de jouwe is
je ging van platteland en buren die wijkagenten zijn
naar de stad van bekende anonimiteit
van komen en gaan, soms wat langer blijven dan gepland
je koos ervoor te wandelen door de straten
waar ik mijn eerste stappen heb gezet