zaterdag 17 september 2022
Te lelijk en te oud,
Een bittere conclusie
en ik koester geen illusie
dat je toch wel van me houdt:
ik ben te lelijk
en te oud.
Een vriendelijke zoen
is af en toe wel toegestaan,
maar ’t mag vooral niet verdergaan,
daar moet ik het mee doen.
Een vaderlijk gebaar,
een doekje voor het bloeden,
maar God zal me behoeden,
het is gewoon niet WAAR!
Wat dát is zo verraderlijk,
het is niet enkel vaderlijk,
’t is gloeiend en verschroeiend
en ook duizendmaal zo boeiend,
maar je zou me gaan ontwijken
als ik dat zou laten blijken,
want je vindt me sympathiek,
maar je walgt van me fysiek,
dus ik hou me in, uit zelfbehoud:
te lelijk
en te oud.
We hebben wel contact,
maar meestal telefonisch
en zo absoluut platonisch
als een koude bal gehakt.
Een vaderlijke vrind
die aardig is en centjes heeft
en af en toe presentjes geeft,
een soort van goede Sint.
Soms denk ik dat ik stik,
ik kijk opzij, zodat je niet
de honger in m’n ogen ziet,
ik wil niet dat je schrikt.
Dat sensuele hongeren
is enkel maar voor jongeren,
ik moet je blik vermijden,
‘k heb angst voor medelijden,
het zou me té veel krenken
als je van me zou gaan denken:
een ouwe geile bok
met de vlag op halfstok.
Ik heb een hart va goud,
maar de buitenkant is fout:
te lelijk
en
te oud.
1984
Vervolg van gisteren.
Te lelijk en te oud was het openingslied van Ping Ping, de laatste musical binnen de legendarische samenwerking van Annie M.G. Schmidt en Harry Bannink. Maar in het begin van de tournee verdween het al uit de voorstelling, omdat het persoonlijk verdriet dat Leen Jongewaard voelde als hij het zong, met de dag heftiger werd. Er is één opname van bewaard gebleven en juist het feit dat het lied uit zijn tenen komt, maakt deze vertolking zo krachtig. Beluister die hier. Het gaat om de eerste ruim drie minuten. Lees daarna vooral hieronder verder.
Henk van Gelder in Leen alleen:
De aanloop naar Ping Ping bleef een moeizame affaire. ‘Leen rook naar de medicijnen die hij slikte’, vult Gerrie van der Klei [Leens tegenspeler in de musical, FV] aan. ;Hij rook naar de chemie van de uppers en de downers en probeerde dat te verdringen met eau de cologne en aftershave, maar je rook het verderf. En door die medicijnen zweette hij verschrikkelijk. Soms dacht ik dat het met hem gebeurd was. Voor alle zekerheid liet het productiekantoor hem elke ochtend van huis ophalen door een auto met chauffeur. Meestal kreeg company manager David Eaves die taak opgedragen. Eaves reed dan de route van de Leidsegracht naar Carré, die Leen in de dagen van De engel van Amsterdam [musical uit 1975, FV] nog moeiteloos per fiets of te voet aflegde, een afstand van niets. ‘We waren bang dat hij anders niet zou komen’, zegt Marga Wagenaar [de producent van deze musical, FV]. ‘We belden hem ook wel eens van tevoren om te zeggen dat Dave eraan kwam, want anders sliep hij nog. Maar hij was in die dagen zo labiel dat we het hem niet kwalijk konden nemen.
Door de algehele onzekerheid over het eindresultaat overtrad Annie Schmidt een theaterwet die haar ooit op het hart was gedrukt door John de Crane [theaterproducent van alle Schmidt/Bannink-musicals, maar niet meer van deze; hij overleed in 1982, FV]: de schrijfster dient zich niet rechtstreeks tot de acteurs te wenden als ze kritiek heeft op hun prestaties; dat moet altijd via de regisseur of desnoods de producent. ‘Ik wist dat het verschrikkelijk fout was, maar ik kon me niet inhouden’, vertelde ze later […]. Tegen alle regels in verkondigde ze tegenover Gerrie van der Klei en Leen Jongewaard: ‘Ik vind jullie heel onsympathieke mensen en dat mochten jullie juist níet wezen.’ Leen bleef daarop een week van de repetities weg. Uiteindelijk gaf iedereen alle anderen de schuld van de aanstaande mislukking. ‘Annie heeft nog wel geprobeerd het te repareren,’ zegt Marga Wagenaar, ‘maar als je eenmaal bezig bent, kun je zoiets gaast niet meer bijdraaien. De structuur van een musical laat op een gegeven moment niet meer toe dat je er nog veel aan verandert. Dan kwam ze af en toe met een A4’tje waar drie regeltjes op stonden. Meer niet.’ Mismoedig zei Leen in die tijd […]: ‘Ik wéét al dat het niet de top van de top wordt.’
Ping Ping ging op 2 november 1984 in première […]. Ondanks alles toonde Robert Long zich collegiaal genoeg om te komen kijken. Na de voorstelling liep hij naar Leen om in diplomatiek gekozen bewoordingen zijn echte mening te verdoezelen en toch iets aardigs te zeggen. […] Leen reageerde: ‘Hou op joh, ik stop ermee, ik kan deze flauwekul niet langer uitstaan.’ Dat de kritieken niet negatiever waren – de meeste critici draaiden enigszins om hun teleurstelling heen – had alles te maken met de status van Annie Schmidt. Zij stond inmiddels boven de wet. […]
Zo begon de tournee zonder flonkerende start. Marga Wagenaar hield elke dag nauwlettend in het oog of Leen op tijd op het Stadionplein zou zijn, waar de bus naar de voorstelling van die avond vertrok. Op een dag kwam Elsje de Wijn [acteur, FV] hem tegen in de P.C. Hooftstraat, alle twee op weg naar een bus. Toen ze hem vroeg hoe het ging, barstte hij in huilen uit: ‘Ik ben zo ongelukkig, al die tekst…’ De valiumvariant Selesta die hij als slaapmiddel gebruikte, tastte ook zijn geheugen aan.
Eén nummer verdween al in het begin van de tournee, omdat het voor Leen te herkenbaar was: Te lelijk en te oud […]. Die woorden woelden elke avond te veel persoonlijk verdriet los. ’Een prachtig nummer,’ zegt [medespeler, FV] Hans van der Woude, ‘maar hij vond het verschrikkelijk om het te moeten zingen. Hij voelde zich toch al doodongelukkig. In de bus zat hij als een heel angstig vogeltje naast me. Dan streelde ik hem. Hij had het gevoel dat hij de hele musical moest dragen omdat Conny Stuart, de grote ster van de vorige musicals, niet meedeed. Het kwam nu allemaal op hem neer en dat drukte zwaar.’ Des te pijnlijker was het dat de voorstelling eind dat jaar in Carré voor halflege zalen speelde. Het publiek had uit de kritieken, hoe omzichtig ze ook waren geschreven, begrepen dat Ping Ping geen hoogtepunt in de theatergeschiedenis mocht heten. […]
Niet lang daarna, in februari 1985, stortte Leen Jongewaard in. Nadat hij thuis een paar keer was flauwgevallen, liet de huisarts hem acuut opnemen in het Prinsengrachtziekenhuis. De combinaties van uppers en downers was levensgevaarlijk geworden. Drie weken lag hij in het ziekenhuis. Hij moest echt afkicken. De tournee werd intussen voortgezet met Joop Doderer, die in drie dagen […] de hoofdrol leerde. Iedereen was hem dankbaar, ook Leen, die zich door de geslaagde vervanging minder schuldig hoefde te voelen. Eindelijk viel zijn verantwoordelijkheid even van hem af. […]
Leen belandde na zijn voortijdige vertrek uit Ping Ping in een diepe depressie. Hij wist niet meer hoe hij verder moest. Het vooruitzicht dat hij ooit nog eens op het toneel zou staan, benauwde hem. Hij wilde er niets meer mee te maken hebben. Hij kón ook niets meer. Af en toe kwam zelfs de gedachte aan zelfmoord in hem op.
Op een dag fietste Frans Mulder [zanger-acteur, FV] naar het Nieuwe de la Mar-Theater. Onderweg zag hij Leen, op het pleintje bij de Albert Cuypstraat, met een bosje tulpen in de hand. Hij stapte af om een praatje te maken. Leen herkende hem niet meteen. 'Ik kan je niet goed zien, want je staat in tegenlicht', zei hij. Maar toen ze eenmaal een portiek waren ingegaan om even te praten, begon Leen te huilen. Hij was die ochtend om acht uur van huis gegaan, vertelde hij: 'Ik had me voorgenomen om mezelf voor de trein te werpen óf een bossie bloemen voor mezelf te kopen.' En, met een mistroostige blik op de tulpen: 'Nou, je ziet het.' Het was intussen half zes, bijna avond. Met schrik realiseerde Frans Mulder zich dat Leen de hele dag over straat had gelopen en bezig was geweest om te kiezen tussen de twee mogelijkheden die hem blijkbaar voor ogen hadden gestaan.
Wordt vervolgd.