maandag 21 maart 2022
In plaats van een voorwoord
In de vreselijke jaren van de Jezjov-terreur [1] bracht ik zeventien maanden door in de rijen voor de gevangenis van Leningrad. Op een keer ‘herkende’ iemand mij. Een vrouw met blauwe lippen, die achter mij stond en die mijn naam daar natuurlijk nog nooit had gehoord, ontwaakte op dat moment uit de verstarring waarin we allemaal verkeerden en fluisterde in mijn oor (iedereen fluisterde daar):
- Kunt u dit beschrijven?
En ik zei:
- Ja, dat kan ik.
Toen gleed er een spoor van een glimlach over wat ooit haar gezicht was geweest.
1957
Ik citeer het achterplat van De dag veinst de nacht te zijn, de keuze die Ester Naomi Perquin in 2019 voor Uitgeverij Van Oorschot maakte uit de vertaalde gedichten van Anna Achmatova:
Ester Naomi Perquin schrijft in haar voorwoord: ‘De poëzie van Anna Achmatova is dikwijls hoopvol genoemd. Ik weet niet of ik dat woord zelf gauw in de mond zou durven nemen – misschien zegt het toch meer over het verlangen van een lezer dan over het werk van een dichter. Wel ben ik ervan overtuigd dat je in deze poëzie, op tamelijk sublieme wijze, de vrijheid bezongen ziet. ’
Aan het begin van haar carrière publiceerde Anna Achmatova (1889-1966) een aantal succesvolle bundels, maar daarna zweeg ze, mede door de censuur die ten tijde van Stalin werd bedreven. Toch bleef ze schrijven, getekend door de revolutie, terreur en oorlog die zich tijdens haar leven voltrokken. In haar gedichten verbindt zij daarmee haar persoonlijke leed: haar eerste man werd gefusilleerd, haar laatste stierf in een strafkamp en haar zoon werd decennialang gevangengehouden. Toen er in de jaren vijftig opnieuw werk van haar verscheen, werd ze alom geprezen als heldin van het onderdrukte volk.
Achmatova’s stem klinkt, dwars door de tijd, onverzettelijk, warm en scherp. Dankzij de onvolprezen vertaling van Margriet Berg en Marja Wiebes is haar poëzie ook in Nederland tot klinken gekomen.
Omdat de inval van Rusland in Oekraïne mij niet loslaat, de komende dagen een keuze uit het werk van een van de grootste Russische dichteressen, wier leven is getekend door de Oktoberrevolutie, de Eerste Wereldoorlog, de censuur en terreur onder Stalin, de Tweede Wereldoorlog en de Koude Oorlog. Slachtoffer van het regime, net zoals de Oekraïners en veel Russen zelf.
Ik kies voor gedichten uit haar Requiem, geschreven tussen 1935 en 1940 en voor het eerst gepubliceerd in München in 1963. Pas in 1987 verscheen het voor het eerst in de Sovjet-Unie. Het prozadeel In plaats van een voorwoord hierboven schreef zij, in plaats van een voorwoord bij haar gedichten, in 1957. Het eerste gedicht, geschreven in maart 1940, noemt zij Opdracht:
Bergen buigen voor dit leed, de grote
Stromende rivieren zijn verstard,
Maar ’t gevang heeft nog zijn zware sloten
En daarachter zijn de ‘kerkerholen’
En de dodelijke smart.
Anderen genieten van het warme
Briesje of de zon die ondergaat,
Maar wij kennen hier alleen het barse,
Zo door ons gehate sleutelknarsen
En de zware stap van de soldaat.
Tijdig opgestaan als voor de metten,
Liep men de vervallen hoofdstad door,
Kwam daar samen, doder dan skeletten,
Lage zon, Neva [2] in mist, de verten,
Waar het lied van hoop nog wordt gehoord.
’t Vonnis… En meteen een tranenregen,
Afgesneden al van iedereen,
‘t Is of ’t leven uit haar wordt gereten,
’t Is alsof ze een nekslag heeft gekregen,
Maar toch loopt ze… Wankelend… Alleen…
Waar zijn mijn toevallige vriendinnen
Uit die twee jaar hel. Wat denken zij
In de cirkel van de maan te vinden,
In Siberië’s woeste wervelwinden?
Ik stuur haar een afscheidsgroet van mij.
1940
[1] Nikolaj Ivanovitsj Jezjov was tussen 1936-1938, ten tijde van de Grote Zuivering, het hoofd van het Volkscommissariaat voor Binnenlandse Zaken. In deze hoedanigheid was hij hoogstwaarschijnlijk na Stalin de machtigste man van de Sovjet-Unie.
[2] Russisch rivier; aan de monding ervan ligt Sint-Petersburg.
Wordt vervolgd.