maandag 13 december 2021
Het zou nog kunnen
dat je in een roeiboot wankelt
de trossen los
het oude water op.
Het is een andere angst
dan die voor ’t wrakke lijf
de koude golven
die je weerhoudt.
Het is de vrees om aan te meren
in kreken en op moddergrond
om een geluk terug te vinden
dat toen al niet bestond
of wel bestond
maar zo kortstondig
dat de herinnering eraan
verschrompelt tot
een te vaak verteld verhaal
van hoe wij jongens waren
alles durfden, aan een bezette stad
duf ouderhuis en starre school
ontkomen.
Daar ga je weer,
met die gedroomde vleugelslag.
2006
Niet omdat ik hem geen groot dichter vond, maar hij stond voor mij altijd in de schaduw van zijn generatiegenoot Ed Leeflang, met wie ik goed bevriend was. Ik heb het over Jan Eijkelboom (1926-2008). Ik schreef dan ook niet vaak over hem in deze rubriek: slechts hier en hier en hier, met net zo vaak vertaald als oorspronkelijk werk.
In 2012 verzorgde Kees van ’t Hof (1935) de uitgave van Eijkelbooms Verzamelde gedichten en nu is zijn biografie over de Dordtse dichter-vertaler-romancier verschenen. (Voor de goede kijker: met in de vormgeving dezelfde kleuren blauw.) Tijdens het lezen was er genoeg reden voor mij om ook die Verzamelde gedichten weer dichtbij me te hebben.
Het slot van de biografie is treurig. Kort na de eeuwwisseling bepalen nog maar drie factoren Eijkelbooms leven: (1) depressies, (2) alcoholisme, waardoor zijn bestaan gehuld is in nevelen en (3) nostalgie, waardoor hij de actualiteit steeds meer uit het oog verliest.
Vanaf 2003 krijgt hij epileptische aanvallen en uit onderzoeken blijkt dat zijn drankmisbruik de oorzaak is. Zo voortleven, waarschuwt zijn specialist, heeft ellendige gevolgen. Hij moet dringend stoppen met drinken of loopt de kans ‘alleen nog het verstand van een kind over te houden’. Maar Eijkelboom kan en wil het niet.
Hij gaat lichamelijk en geestelijk steeds verder achteruit. Februari 2008 raakt hij verlamd na weer een nieuwe epilepsieaanval, belandt in een verpleegtehuis en sterft nog diezelfde maand. Van ’t Hof eindigt met:
Enige tijd na de crematie liep de weduwe vroeg in de ochtend met haar kinderen (te weten hun drie kinderen, dan 19, 17 en 15 jaar jong, FV) langs de Wolwevershaven naar de plek waar Eijkelbooms dichtregel ‘Wat blijft komt nooit terug’ was uitgehakt in de kademuur. Vanaf het Damiatebolwerk vertrouwden ze, vechtend met de wind, zijn as toe aan het ‘eeuwig veranderlijk / zichzelf blijvend water’ (zie het gedicht Dit eiland, FV) van de Merwede en de andere rivieren die daar als altijd samenvloeiden.
In bovenstaand gedicht, bestemd voor een volgende bundel, die Laatste woorden zou hebben gaan heten, dacht hij terug aan zijn jeugd en de vele tochten naar de Biesbosch. Daarover schreef hij vaker, zoals hier:
De Biesbosch
Bij de Ruigten bezuiden de Peereboom
lieten wij ons droogvallen.
We lagen onbekommerd scheef.
Aan proviand was gedacht
alsook aan drank.
Mede daardoor viel ik hilarisch
over boord, languit
op het zijdezachte slib.
Toch vond je dat ik zo niet
moest doorgaan, jij die er later
eerder dan ik bent uitgestapt
op een wijze die geen herinnering
verdraagt.
2004
In een interview (in poëzietijdschrift Awater, 2003) zei Eijkelboom over zijn reisgenoot in dit gedicht: Die vriend waar ik mee was, dat is de dichter Jan Emmens. Die heeft zelfmoord gepleegd op een afschuwelijke manier (hij hing zich op, FV). Ook in mijn eerste bundel staat een gedicht over hem.