zaterdag 27 november 2021
eergisteren
zag ik op het strand
1 dode witte kip
en 1 dode zwartwit-gevlekte hond
met een strakke dikke buik
1 plastic vrieskist
met erop in blauw de woorden
VISMIJN VLISSINGEN
1 bamboestok van wel 2 meter
en 1 nat en donker kledingstuk
met een brandgat
een jas de zakken vol zeezand
kip en hond zijn
ergens op de Westerschelde
te water geraakt
hun schip vloog eerst in brand
brak toen in de storm en zonk
ze probeerden zich te redden
met die vrieskist van de vismijn ze gebruikten
de bamboestok als mast maakten
er de jas als vlag aan vast
maar niemand
die hen zag
of hoorde
het werd nacht en de storm nam toe
windkracht acht negen tien
het water was ijskoud
ze werden bang en maakten in paniek
harde geluiden (gekakel en geblaf)
ze kregen ruzie en werden ziek
van angst de kist kipte en de kip
viel eraf en verdronk terstond de hond
zwom eerst nog wat rond
maar dronk jankend steeds meer water
later vond ik ze:
kip
hond
kist
stok
jas
in die volgorde
en niet anders
zodat ik precies wist
wat er voorgevallen was
(dat van die harde storm
en van die brand
heb ik uit de krant)
2005
Wim Hofman (1941) kwam in deze rubriek alleen voorbij als vertaler van Jacques Prévert (lees hier en hier), maar veel bekender is hij als schrijver en beeldend kunstenaar. Voor zijn (jeugd)boeken, waarin hij veelal tekst en beeld combineert, won hij Gouden en Zilveren Griffels, Gouden Penselen, maar ook onder meer (!) de Nienke van Hichtumprijs, de Woutertje Pieterseprijs, de Theo Thijssenprijs en de Max Velthuijsprijs.
Ter gelegenheid van zijn tachtigste verjaardag verscheen nu een mooie, bescheiden uitgave van een wat onderbelichte kant van zijn veelzijdige schrijverschap: zijn poëzie. Er is altijd wel iemand verzamelt een keuze uit vier bundels, geschreven tussen 2003 en 2013, en is aangevuld met een zestal recentere gedichten. De komende dagen sta ik graag bij deze bundel stil. Hieronder het titelgedicht, gewijd aan een schrijver op tournee langs bibliotheken en leesclubs.
Er is altijd wel iemand
aan wie u de weg kunt vragen.
Er is altijd wel iemand.
U komt met de fiets?
Er is altijd wel iemand
die de deur openmaakt
en het licht aandoet.
Er is allicht wel iemand,
er zijn zo’n tweehonderd
uitnodigingen de deur uit gegaan.
Dat is niet weinig.
Er is altijd wel iemand
die hoest of niest of praat,
zijn plaats niet kent,
er staan trouwens klapstoelen
tegen de achterwand.
Er is altijd wel iemand
die grinnikt om zichzelf
op het verkeerde ogenblik.
Er is altijd wel iemand
die zich niet goed voelt,
wiens maag opspeelt,
vooral na de pauze.
Er is alleen koffie overigens
en een kannetje water voor u.
Er is altijd wel iemand
die een vraag stelt,
een wat zure jonge vrouw
die warmte en liefde tekortkomt,
je ziet het meteen aan haar kleding,
een man met papieren, pen, colbertje,
het type leraar, hand in de zij,
stukjes leer in de mouwen,
zijn vraag schiet elk antwoord faliekant voorbij.
Er is altijd wel iemand
die naar de bekende weg vraagt
of die denkt: waar gaat dit over?
Er is altijd wel iemand
die niet vindt wat u vindt.
Anderhalf uur is meer dan genoeg.
Maakt u zich geen zorgen,
er is altijd wel iemand
die op de tijd let,
die naar zijn horloge wijst,
ermee schudt,
het tegen het oor houdt,
het goed zet, niet het oor, het horloge,
er met zijn nagel op tikt,
niet op het oor, op het horloge,
of het zo nodig stiekem laat piepen, het horloge,
niet het oor.
Er is altijd wel iemand
die zegt: nu is het mooi geweest.
Wordt vervolgd.