dinsdag 04 mei 2021
[Luister hier.]
Drie eskadrons huzaren zijn gereden
op die Pinksterdag in mei.
Drie patrouilles – geen is weergekeerd
uit de Gelderse Vallei.
Elk van die drie patrouilles,
die moest verkennen waar de vijand stak,
is in hinderlaag gelopen,
in de pan gehakt.
Drie eskadrons huzaren zijn gereden
op die Pinksterdag in mei.
Drie patrouilles – geen is weergekeerd
uit de Gelderse Vallei.
Simon Thomas was erbij en Cruyff,
Kooistra, Scholten, kleine Bruinsma,
Beemsterboer en Duif.
Drie patrouilles – geen is weergekeerd
uit de Gelderse Vallei.
Scholten sneuvelde schietend,
toen hij door overmacht omsingeld was;
Rozendom kwam dagen later
pas weer bij in ’t gras.
Op de eis tot overgave
heeft Simon Thomas luid geroepen: "Nooit!”
Stervend heeft hij
nog zijn laatste handgranaat gegooid.
Drie eskadrons huzaren zijn gereden
op die Pinksterdag in mei.
Drie patrouilles – geen is weergekeerd
uit de Gelderse Vallei.
Simon Thomas was erbij en Cruyff,
Kooistra, Scholten, kleine Bruinsma,
Beemsterboer en Duif.
Drie patrouilles – geen is weergekeerd
uit de Gelderse Vallei.
Duif heeft nog lopen zeulen
met Beemsterboer, gewond en later dood;
jankend kroop hij
waar de mof zijn heetste vuur verschoot.
Bruinsma, de kleine schutter,
heeft bij SS’ers zo'n paniek gesticht;
krijgsgevangen
werd zijn eigen spuit op hem gericht.
Drie eskadrons huzaren zijn gereden
op die Pinksterdag in mei.
Drie patrouilles – geen is weergekeerd
uit de Gelderse Vallei.
Simon Thomas was erbij en Cruyff,
Kooistra, Scholten, kleine Bruinsma,
Beemsterboer en Duif.
Drie patrouilles – geen is weergekeerd
uit de Gelderse Vallei.
1965
Omdat het vandaag 4 mei is. En omdat zijn werk in deze rubriek slechts één keer voorbijkwam (lees hier). De jaren-zestigspelling Patroeljes heb ik niet gehandhaafd. Bovendien is die ook niet doorgevoerd op de oorspronkelijke single.
Op Wikipedia keek ik even wat ik over Van de Merwe zou melden en zag daar een verwijzing naar mijn eigen bespreking van zijn biografie. Laat ik die dan maar erbij opnemen.
LIEVER EEN CONFLICT DAN EEN SLAP COMPROMIS
Trouw, 22 april 1994
Henk van Gelder: De vriendelijkste kerel van de wereld: Jaap van de Merwe, 1924-1989.
Nijgh en Van Ditmar, Amsterdam; 224 blz.
FRANK VERHALLEN
Toen cabaretier Jaap van de Merwe begin 1989 overleed, schreef Kacques Klöters in Vrij Nederland: "De foto waarop Jaap in een stoel hangt met een pistool in zijn handen, is mij het liefst. Hij denkt er vervaarlijk uit te zien. Hij waant zich een muzikale muiteling met levensgevaarlijke liedjes, maar er is iets mis met dat hoofd, die bril, dat meestal manchester pak van hem, dat zich niet laat wegschminken, iets hulpeloos en ongevaarlijks."
Die foto siert nu de kaft van het boek De vriendelijkste kerel van de wereld: Jaap van de Merwe, 1924-1989, geschreven door journalist en theaterrecensent Henk van Gelder. Deze biografische schets roept eenzelfde beeld op: een man die felheid tot zijn handelsmerk had gemaakt, maar die in wezen lang zo fel niet was. Een man ook die door zijn moeilijke karakter uiteindelijk meer vijanden dan vrienden heeft gemaakt en die mede daardoor vijf jaar na zijn dood nog amper wordt herinnerd.
Ten onrechte, zo toont Van Gelder in dit boek overtuigend aan. Hij baseert zich daarbij niet alleen op de boeken en platen van of met bijdragen van Van de Merwe en de uitgebreide informatie uit diens prive-archief, beheerd door Theaterinstituut Nederland. Belangrijke wetenswaardigheden betrok hij rechtstreeks van de familieleden, vrienden, bekenden en collega's, die hij in dit uitstekend gedocumenteerde boek sprekend invoert. Als cabaretier leed Van de Merwe aan zelfoverschatting, al geldt ook hier dat hij zich waarschijnlijk groter hield dan hij wist dat hij in werkelijkheid was. In elk geval maakte hij zich voor altijd belachelijk door in 1964 in Vrij Nederland te beweren dat hij binnen vijf jaar aan de top zou staan, dat hij de beste tekstschrijver van Nederland was en dat de programma's zoals Wim Kan en hij (!) die maakten heel wat beter waren dan wat er in die jaren allemaal aan pulp werd opgevoerd.
De kritiek op zijn beperkte kwaliteiten als uitvoerend artiest, wimpelde hij steeds weg. Ook als die kwam van de mensen die hij contracteerde voor zijn cabaret, zoals Frits Lambrechts en Rob van de Meeberg. En zelfs nog toen een gerenommeerde Volkskrant-recensent in veel hardere bewoordingen schreef: “Lurelei is Lurelei omdat Guus Vleugel zijn werk afstaat aan vakmensen. Jaap van de Merwe is Jaap van de Merwe omdat Jaap van de Merwe zijn werk afstaat aan Jaap van de Merwe. En hij laat geen gelegenheid onbenut om aan te tonen dat dit zijn enige, maar grootste vergissing is.”
Het zou tot omstreeks 1970 duren voor Van de Merwe berustte in zijn plaats in de marge. Vanaf dat moment schreef hij voornamelijk liedteksten voor anderen en zelfs enkele complete musicals. Toen ook verrichtte hij het werk waarvoor de historie hem dankbaar moet zijn: zijn studie naar het politiek-geëngageerde cabaretlied. Onder zijn inspirerende leiding kwam ook het vermaarde radioprogramma tot stand dat op zijn onderzoek was gebaseerd: 't Oproer kraait, (1968-1975). Het is een van de weinige programma's waaraan hij meewerkte zonder met anderen in conflict te komen.
Cabaretier Rob van de Meeberg vertelt in het boek dat Van de Merwe niet kon overleggen en altijd alleen maar voorwaarden stelde: “Het compromis was niets voor hem; dat vond hij slap en karakterloos.” Daardoor maakte hij zich niet alleen onmogelijk als uitvoerend artiest en als medewerker van 'zijn' VARA, maar ook als journalist bij het Vrije Volk (1946-1959), als voorzitter van de Vereniging van Letterkundigen (1977) en, het meest tragisch, ook als echtgenoot. Toen zijn vrouw, Pijkel Schroder, voorzitter werd van de Rode vrouwen, keerde hij zich fel tegen haar door het feminisme als een misvatting en dwaalleer af te doen. En toen zij als gevolg van alle huiselijke conflicten in 1976 bij hem wegging, liet hij niet na haar met modder te bekogelen, tot in zijn rancuneuze thriller Daar komen de wijven toe.
Opeens was Van de Merwe weer fel en strijdbaar, net als in de jaren zestig, toen hij op de barricaden klom en in woord en daad politieke actie voerde tegen het bestaande gezag en de oorlog in Vietnam. Maar waar die vroegere actiebereidheid hem sympathie had opgeleverd, wekte hij nu toch vooral deernis. Ondanks het feit dat hij, zoals uit het boek blijkt, later in zijn privéleven niet ongelukkig was, ontkom je niet aan de indruk dat hij meer aan het leven heeft geleden dan dat hij ervan heeft genoten.
In 1981 zei hij tegen Ischa Meijer: “Ik heb een hartstochtelijke behoefte om herinnerd te blijven. Ik wil historie wezen als ik dood ben.” Toch moet hij toen reeds hebben beseft dat hij, hoewel belangrijk in de jaren vijftig als cabaretpionier, al snel door anderen voorbij was gestreefd. En ook dat slechts een paar van zijn liedjes in de cabaretgeschiedenis zullen voortleven, zoals zijn bekendste: Drie patroeljes, dat met elf andere achterin in dit boek staat afgedrukt.
Eén keer had hij nog overmoedig verondersteld dat er belangstelling zou bestaan voor zijn come-back als artiest. Maar na een optreden had een van de aanwezigen gezegd: “Mijnheer Van de Merwe, dat moet u niet meer doen. Daar bent u toch veel te groot voor geweest.”
Nog tijdens zijn leven maakte Coen van Vrijberghe de Coningh een cd met een keuze uit zijn liedjes, omdat Jaap 'die zo graag wilde hebben'. Met de fraaie biografie van Henk van Gelder is er nu ook de blijvende herinnering waar Van de Merwe zo op hoopte.
x