zaterdag 03 april 2021
Op zondag mocht de Libelle uit het plastic net als ik uit mijn schoolkleding, op de
keukentafel een pak cornflakes, eenzame woorden die ik ongesuikerd naar binnen
werkte, koude melk plensde over de randen: het is nooit bewezen dat een volle
maag het verzwaarde hart in evenwicht brengt of dat avocado’s tactiel zijn in hun
bestaansrecht, zijn geest en materie als twee tochtige koeien die elkaar tegen
beter weten in willen bevruchten, of is het als het grote konijn dat ik een veel kleiner
liet dekken waarop vanzelfsprekend de dood volgde? Mama bladerde vluchtiger door
mij heen dan door het blad, bleef pas hangen toen ik op een dag voor haar ging
staan en zei: ik doe een oproep aan mijn lezers, reageren is toegestaan. Terwijl ik
sprak leek mijn lichaam een zeef te worden waardoor alleen de fijne gedachten naar
buiten kwamen en de grote, grove in mij samenklonterden, mama antwoordde dat er
tractoren bestonden die je pletten als een haas, en dat het haar niet meer uitmaakte als
ze morgen in de berm ogen van glas. Riep de ouderlingen bijeen die de beste
stoelen kregen met uitzicht op de verte, de nietsvermoedende verte die iedere dag
alle overpeinzingen moet uitrekken. De schrijver in je maakt de mens ziek, alles wat
je zegt is zo geredigeerd dat het gebundeld kan worden zeiden ze terwijl ze de
haas onoplettend in de gaten hielden die stokstijf aan tafel zat alsof het oversteken
haar al was overkomen, ze vertelden dat cornflakes ooit waren uitgevonden om
kinderen kracht te geven niet de geliefde in zichzelf, maar in de ander te vinden:
niet op je knuffel bewegen, meisjes zijn er niet om aan te denken maar om mee te
overleggen. Ouderlingen eenmaal uitgezwaaid was mama de berm vergeten zoals
je vaker de berm moet vergeten om de bochten te kunnen verdragen, en ze gaf me
de Libelle met oog op de nietjes, liet me mijn luisteraars bedanken, de dingen.
2019
Vervolg van gisteren.
De toekenning van de J.C. Bloem-Poëzieprijs heeft pas eind mei plaats; wel zijn onlangs de drie genomineerde bundels bekend gemaakt: Massastrandingen van Moya de Feyter, Fantoommerrie van Marieke Lucas Rijneveld en Ik ben de verlosser niet van Johannes van der Sluis.
Nog een rariteit – naast de gisteren genoemde – van deze stichting: in de juryrapporten volgt op de lof steeds behoorlijke kritiek. Bij De Feyter (1993) – geprezen om haar intensiteit en het samenvloeien van lyriek, epiek en dramatiek – is dat het voorbehoud dat passages te hoogdravend en hooggestemd romantisch zijn. Bij Rijneveld (1991) – geroemd om onder meer haar eigenzinnige beeldspraak – is de kritische noot dat de gedichten te gelijkvormig en zelfs inwisselbaar zijn. Bij Van der Sluis (1981) – genomineerd vanwege de indringendheid en urgentie van de bundel – is de kanttekening dat de gedichten alleen door de afbrekingen van verhalende tekst is te onderscheiden en nauwelijks poëzie genoemd kan worden.
Over Fantoommerrie van Marieke Lucas Rijneveld schreef ik al eerder (lees hier en hier en hier en hier en, in een ruimere bijdrage, hier) en, met het gedicht hierboven, ook vandaag. De andere dichters kende ik niet (De Feyter) of nauwelijks (Van der Sluis) - nou ja, dat laatste klopt niet, zo zal blijken.
Wordt vervolgd: hier en hier.