donderdag 01 april 2021
‘Die schaamte ben jij toch allang voorbij?’
Mijn leraar Nederlands was tevreden over mijn leeslijst
maar Anja Meulenbelt hoorde er volgens hem niet op thuis.
Hij raadde me aan De schaamte voorbij te vervangen
door een dichtbundel, kwam zelfs een keer
speciaal naar het handvaardigheidslokaal
waar ik buiten de officiële lesuren vaak te vinden was
om me voor poëzie te ronselen.
Parken en woestijnen van Vasalis.
De aan dichters en hun gedichten bestede lessen
hadden me nog veel meer gedaan
dan zijn lessen over romanciers en hun romans.
Dat moet merkbaar zijn geweest.
Door ‘De wandelaar’ van Nijhoff was het geweest
of ik er een ruimte bij kreeg in mijn hart.
Na het lezen van een gedicht dat ‘Liedje’ heet
Lieg alsjeblieft niet tegen me
niet over iets groots niet over iets
anders. Liever hoor ik het
vernietigendste dan dat je liegt
want dat is nog vernietigender
keek ik snel om me heen
of mijn klasgenoten iets aan me hadden gemerkt.
Vooral de strofe waarin degene die aan het woord is
een ander smeekt om niet te liegen over wat hij voelt
of zou willen voelen, kwam aan.
Ik loog daar de hele tijd over.
Zou het echt zo zijn dat mijn oneerlijkheid
over wat ik niet voelde nog droeviger was
dan het niet voelen zelf?
Moest ik mijn vrienden vertellen dat vriendschap voor mij
voornamelijk bestond uit het spelen van vriendschap?
Moest ik mijn pleegouders vertellen
dat ik nergens thuis was, ook niet bij hen?
En het stelen?
Was de leugen over het stelen erger dan het stelen zelf?
En hoe kon het zijn dat de woorden van Judith Herzberg
klonken als gewone woorden
gewoon woorden die iemand kon zeggen
zo eenvoudig?
Ik wilde ze alleen maar herhalen en herhalen.
2021
Vervolg van gisteren.
Tjitske Jansen haar nieuwe bundel is een roman in poëzie over een kind dat opgroeit. Al struikelend en niet zonder zorgen, want haar ouders scheiden en zij, geboren in de Biblebelt, komt in pleeggezinnen terecht. Maar ik wist dat ik er was.
Als elfjarige kwam ik op een middag de trap af
en wist ik dat ik er was
en er niet meer zomaar niet kon zijn.
Ik bestond.
Daar had ik zelf niet zoveel over te zeggen.
Dertig jaar later zag ik in een marktkraam
op de Dappermarkt levende karpers liggen.
Wat een manier om te sterven…
Een marktkoopman die me gebiologeerd zag kijken, riep:
‘Je kunt niet zeggen dat ze niet vers zijn!’
En ik keek en ik keek en ik dacht:
het ligt niet aan jullie, het is niet jullie schuld.