zaterdag 20 maart 2021
De tweede dag lag mijn lunch
als beleg tussen bladzijde 13 en 14
van mijn nieuwe wiskundeboek.
Toen kreeg ik bezoek van een
kippenpoot in mijn jaszak.
Een dag later wapperde mijn turnpak
aan een hoge tak. Op de wc
kreeg ik een douche mee.
Daarna was mijn voorwiel vermist.
Ook genoot elke klasgenoot
van een stukje van mijn meetlat.
Thuis vroeg ma: ‘Leuke school?’
‘O ja, echte grapjassen, ma.’
2020
Derde en laatste bijdrage, met drie gedichten uit de laatste drie (van negen) hoofdstukken. Het pestgedicht hierboven komt uit de afdeling Denkend aan de school. Daarin schuilt een rare detailfout, want de linkerpagina van een boek is altijd even genummerd en de rechter oneven – ook in de bundel van Billiet. Tussen bladzijde 13 en 14 had dus 12 en 13 of 14 en 15 moeten zijn.
Illustraties: Paul Verrept
Dit gedicht is afkomstig uit Zo’n mooie wereld:
Aan het loket
staat een zware meneer te zweten
en te hakkelen. ‘Sorry, ik heb mijn schrijfbr…
nee, mijn leesbril niet bij me. Wilt u zo goed
zijn om dat even voor mij in te vullen? Alstublieft?’
Het loket antwoordt: ‘Zoiets mogen wij niet doen.
U bent verplicht om dit in uw eigen handschrift…’
‘Maar mijn handschrift, nee, nee, dat wil je niet
meemaken! Dat zijn onleesbare krabbels!’
Wild kijkt de man in het rond. Mijn mama knikt.
Zijn gezicht plooit open in een warme lach.
Ze neemt hem mee naar een tafeltje. Hij fluistert
nerveus een en ander in haar oor. Mama schrijft.
De zweetmeneer geeft het formulier aan de loketjuf.
‘O, wat hebt u een prachtig handschrift!,’ kirt ze,
‘ik wou dat ik ook zo netjes kon schrijven.’ Mijn mama
schudt het hoofd en antwoordt: ‘Misschien kunt u
het een volgende keer eens proberen.’
Over analfabetisme dus. Tot slot, uit Vriendjes en Liefjes, over de dood van een vriendje.
Op de vlucht voor een landkaartje
Wij fietsten altijd samen.
Jij keek wel uit voor twee:
voor mij en jou. ‘Want jij
moet twee fietsen sturen,’
lachte je, ‘met die fiets op je neus.’
Toen opende een portier
de poort naar de dood voor jou.
Je voorwiel draaide nog rondjes
terwijl jij al de bocht naar het einde
had genomen, je bloed nog
een rood landkaartje tekende
tussen de straatstenen.
Op dat landkaartje in mij
fiets ik stom alle paden af,
maar kan je niet, nooit vinden.
Nu fietsen wij altijd samen
jij en ik, en kijk ik wel uit
voor twee, want het is moeilijk
sturen met jou op mijn schouders.