dinsdag 23 februari 2021
ik wou dat ik twee burgers was (dan kon ik samenleven)
en dit is mijn gedicht, komt u binnen
let niet op de galm, wees niet bang
laat ons beginnen in leegte
welkom in mijn krater van licht
ooit kwamen wij samen, u en ik, weet u nog
koel leefden wij op in de glans van een roemer
onze schaduwen als helder kristal
onze roem even terloops als de lichtval
op de brief van een windstille vrouw
goudbestoft waren wij
bleek, bijna doorschijnend van liefde waren wij
wij loken de ogen voor de ander
en wij hielden van boetedoen
vroeg iemand hoe het met ons ging
dan zeiden we naar waarheid
we schamen ons kapot, meneer
wij waren er heilig van overtuigd
dat wij ooit onze bloedeigen heer
zelf met gesels ineengeslagen
en op eigen houtje gekruisigd hadden
de apocalyps stond bij voorbaat
als straf op ons netvlies gebrand
en wat is er gebeurd in die paar eeuwen
dat wij even de andere kant opkeken?
ik wilde u graag een vaderland tonen
vormvast, zuiver en met volgehouden metaforen
een gedicht kneden over ons, maar toen ik begon
moest ik toezien hoe hier het ene volk
het andere spontaan begon te vagen
als twee onverenigbare republieken
hoe kwamen wij zo snel van nietig tot lomp
van weerschijn tot alom aanwezige schreeuwhomp?
hoe kon uit zuinige rupsen dit hummervolk opstaan?
ze zeggen: omdat god verdween - onze vader
had besloten nog wat onzichtbaarder te worden
dan hij al was, kijken of dat kon, nee dat kon niet
weg was god
en in dit stilleven met grote afwezige
stonden nu de verbijsterde nederlanden
hun monden nog vol van vergankelijkheid
vol wuftheid en alom gewaardeerd doodsverlangen
al hun ijdelheid was ijdelheid gebleken
al hun schijn, hun gekoesterde slijk, heel dit spiegelpaleis
dat men ooit voor oneindigheid hield
werd nu voorgoed onbewoonbaar verklaard
je hoorde de rijp op hun zielen kraken
en uit dat gat – daar werden wij geboren
kevin, ramsey, dunya, dagmar, roman en charity
als bij toverslag kwamen wij tevoorschijn
bungeejumpend, met oranje opblaashamers
gillend en krijsend en antidepressief
of zwijgend voor een breezer gegangbangd
welkom in nederland vakantieland
ja dat krijg je ervan, dit volk houdt men over
wanneer je de schuld uit ons lijf ramt
we vullen de holte met glimmende leegte
tussen psalmenzangers en pillenslikkers
tussen het goud en het blingbling
vond ik een land dat werd opgeheven
dit land is de wraak van de voorvaderen
als een beeldenstorm razen zij in ons voort
maar het bestaat – zoals ook het verband
tussen kinderstring en boerka bestaat
tussen karnemelk en comazuipen: hol en bol
schuiven wij onze eeuwen ineen
elkaar opheffen is onze kracht
wij streven van nature naar leegte
zoals een cycloop naar diepte snakt
ziet u, een vaderland wilde ik u tonen
niet deze woestijn van oneindige vrijheid
maar hier wonen wij, en hoe mooi zou het zijn
als iemand ooit als een tweedehands godheid
rijm voor rijm een land zou bouwen
voor dit volk dat zijn volk mist
hier, in de open kuil van onze ziel
juist hier zou iets groots kunnen worden verricht
laat ons beginnen met een gedicht
2009
Waarom in 2021 een gedicht uit 2009? Omdat het me aangenaam trof toen ik las dat Ramsey Nasr het geschenk voor Poëzieweek 2022, die start op 27 januari, gaat schrijven. Natuur is dan het thema en Nasr verbond daar als motto bloesemingen en overvloed aan.
Ik keek eens terug hoe vaak de auteur-acteur-regisseur in mijn rubriek centraal stond. Slechts twee keer: hier en hier. Om het goed te maken dit gedicht uit 2009. Waarom juist dit gedicht? Omdat NRC-Handelsblad op 2 januari 2009 vijf gedichten afdrukte, geschreven door Tsead Bruinja, Joke van Leeuwen, Erik Menkveld, Hagar Peeters en… Ramsey Nasr. Zij waren de vijf genomineerde dichters voor de titel Dichter des Vaderlands (2009-2012). Lezers mochten vervolgens kiezen wie dat zou worden. Eind januari bleek dat de keuze op Nasr was gevallen. Dat was waarop ik hoopte na het lezen van bovenstaand nominatiegedicht, met een prachtige poëtische knipoog in de titel, met de hartstochtelijkste regels juist hèm te benoemen – hier wonen wij, en hoe mooi zou het zijn / als iemand ooit als een tweedehands godheid / rijm voor rijm een land zou bouwen / voor dit volk dat zijn volk mist – en met die verpletterende slotstrofe:
hier, in de open kuil van onze ziel
juist hier zou iets groots kunnen worden verricht
laat ons beginnen met een gedicht