zaterdag 20 februari 2021
Ik ontmoette iemand die mij denken leerde
Een ander wees waar de jenever stond
Zo dronk ik diep en in gedachten
Later viel ik op de grond
en droomde dat ik heel goed schaakte,
maar tegelijk door blaren liep.
Degene die mij wakker maakte
wilde beslist niet dat ik sliep.
1976
Om nog maar eens te wijzen op de stompzinnige uitspraak van Belinda Meuldijk dat je in het Nederlands geen liedteksten kunt schrijven (lees hier), ook vandaag een citaat uit het interview van Janita Motta met Ingmar Heytze. Die dankt, zo vertelt hij, zijn kracht zelfs aan die liedauteurs:
Jouw poëzie wordt geprezen om de ‘souplesse’, het gevoel voor absurdisme en de originele beelden. Bij wie keek je de kunst af?
“Eigenlijk heb ik maar één truc, en dat is ritme, daaruit komt alles voort. Die truc keek ik af van cabaretiers. Mijn moeder had anderhalve meter platen van Cabaret Don Quishocking tot Neerlands Hoop, van Boudewijn de Groot tot Herman van Veen en Frans Halsema. Als jongetje zat ik uren met mijn koptelefoon op te luisteren. Ik raakte doorkneed met ritme en timing."
“Die artiesten schreven niet al hun liedjes allemaal zelf, en zo werd die vinylcollectie meteen een audiobloemlezing van tekstdichters als Willem Wilmink, Hans Dorrestijn, Lennaert Nijgh, Rob Chrispijn."
“En daarna kwam al snel de poëzie. Bloem, Slauerhoff, Nijhoff, Alain Teister. En Frank Koenegracht. Die beschouw ik als mijn literaire vader. Die vreemde, sfeervolle en ook wel donkere beeldentaal, zijn rare metaforen, de humor. Dat zou ik ook willen kunnen."
“Je kunt Koenegracht overigens prima aan kinderen voorlezen, wist je dat? Ik las Laat je zoon studeren met mijn dochters van vier en zeven: ‘Ik ontmoette iemand die mij denken leerde.' Kinderen en poëzie gaan sowieso goed samen, het zijn de volwassenen die meestal de drempels opwerpen.”