vrijdag 19 februari 2021
Hoe Nederland de wereld redt
Als morgen de wereld vergaat, blijft Nederland bestaan.
Een aantal mensen zal erop wijzen dat het vergaan een hoax is,
bedacht door De Grote Samenzwering.
Sommigen zullen zeggen dat de wereld zo vaak vergaat
en alleen maar een griepje heeft.
Anderen zullen wijzen op onderzoek waaruit blijkt
dat de wereld slechts in 0.02 procent van de gevallen vergaat.
Dat de wereld trouwens blij mag zijn als hij de zestig haalt.
Weer anderen zullen schrijven dat er al lang medicijnen
tegen zijn, die de wereld worden onthouden
door het grootkapitaal.
Sommigen gaan door met zingen in hun kerken.
Anderen vertrouwen op hun immuunsysteem. Of uierzalf.
Wat later zal de oppositie stellen dat de minister wel
kan wíllen dat de wereld vergaat, maar dat hij in dat geval
wat minder steken had moeten laten vallen met de routekaart
et cetera. Tot de wereld het opgeeft en verder draait.
2021
Voor Trouw – veruit de beste krant van Nederland – schreven drie dichters ieder een gedicht geïnspireerd op Tweestrijd, het thema van de boekenweek van dit jaar. Janita Motta spreekt met hen over hun gedicht. De eerste aflevering stond zaterdag 13 februari in Trouw. De dichter: Ingmar Heytze; het gedicht: het bovenstaande.
Een paar citaten:
Heytze […]: “Aan het begin van de coronacrisis was het of ik alleen maar aan het vallen was. Opeens bestaat je baan voor onbepaalde tijd niet meer. Als kunstenaar leef je altijd met het idee dat wat jij doet belangrijk is, zelfs al doe je weleens ironisch alsof dat niet zo is. En als alles dan stilvalt, realiseer je je dat je als dichter geen verpleegkundige of politieagent bent. Je hebt geen beroep waar mensen niet buiten kunnen.”
Of dat zo is, is de vraag. In De honderd van Heytze [een bloemlezing uit eigen werk, die binnenkort verschijnt, FV] staat ook het gedicht Vogels, vissen. Hij schreef het maart vorig jaar, in de eerste dagen van de lockdown, op verzoek van het actualiteitenprogramma EenVandaag.
Een paar miljoen Nederlanders zagen je op televisie dat gedicht voorlezen. Mensen putten er moed uit. Is dat niet ook een vorm van zorg?
“Misschien wel, het waren woorden die goed vielen op dat moment. Het is natuurlijk een soort zelfhulp van mensen die iets met zo’n tekst hebben. Maar het is fijn als een gedicht dat kan doen.”
Vogels, vissen
[Kijk en luister hier]
Zet de radio uit. Je hoort niets nieuws. De stilte wacht geduldig af.
Vouw de krant dicht. Hij was oud voordat hij werd gedrukt.
Zoek niet, deel niet, duim niet tot je vierkant ziet.
Zet eindelijk het scherm op zwart.
Ik ben net zo bang als jij, net zo bezorgd voor iedereen
die ik niet missen kan. Ik had ook gespaard voor andere dingen:
verre reizen, eerste hulp bij een gebroken hart,
een auto die wat vaker start.
Maar: in Wuhan hoor je vogels zingen.
Boven China was de lucht nog nooit zo blauw.
In Venetië zien ze vissen in het helderste water sinds tijden.
De kunst van leven was altijd dezelfde: ongevraagd komen,
ongewild gaan, intussen doen wat je het liefste doet,
vrede sluiten met je lot.
Sluit de voordeur. Zet de tuindeur open, voel de zon op je gezicht.
Denk voor je uit wat niemand hardop durft te zeggen:
wij zijn een virus dat een virus heeft gekregen.
[...]
Dankzij het werken aan de bloemlezing, dankzij optredens – coronaproof –, online poëzieworkshops met scholieren, door alles ‘aan de lockdown te ontrukken wat mogelijk was’, vond de dichter zijn zelfrespect terug, realiseerde hij zich: “Goed, er zijn nu andere dingen heel acuut belangrijk, in leven blijven mag de basis zijn, maar als er geen liefde is, of schoonheid om voor te leven, waar doen we het dan voor? We hoeven niet te doen alsof kunst niks meer voorstelt.”
[…]
Het gedicht speelt in op de actualiteit. Je neemt stelling tegen ‘wappies’. Waarom vond je dat nodig?
“Zie het gedicht als een soort traumaverwerking van allerlei online discussies. Steeds vraag ik me af: hoe kunnen die zo uit de hand lopen? Ik wilde boven die discussies hangen, maar uiteindelijk werd het toch een ironisch pamflettistisch gedicht aan het adres van virusgekken. Nee, ik steek niet de hand in eigen boezem. Waarom niet? Ik geloof in het wetenschappelijk principe: niks is waar, hooguit voorlopig waar. Iedereen die nu zegt alles zeker te weten is of gek of bloedfanatiek of heeft iets te verkopen. De rest twijfelt als de ziekte. Ik wel in ieder geval. Ik word totaal heen en weer geslingerd. Die hele coronacrisis is zó’n ingewikkeld probleem. Maar die gerede twijfel aan dingen, wordt door anderen aangegrepen om te zeggen ‘zie je wel, de wetenschap weet ook niet alles en de media zijn omgekocht’. Daar houdt voor mij het gesprek op.”
Is Nederland, om bij het thema van je gedicht te blijven, een land in tweestrijd?
“Dat lijkt me wel. De ene helft van het land is het schreeuwend oneens met de andere helft. Alles verandert voortdurend, iedereen is boos. Ik ook. Ik denk ook als ik mensen zie hossen, ‘ja en nu kan ik weer drie maanden het theater niet in’. Terwijl ze natuurlijk niet hossen om mij dwars te zitten. Bij problemen is het fijn als je iemand de schuld kan geven, maar aan deze coronacrisis heeft niet één iemand schuld. Ja, de mensheid heeft schuld. De manier waarop we leven. En het is moeilijk om daarmee om te gaan.”
En wat hoop je dat dit gedicht doet?
“Dat mensen een beetje moeten lachen, dat zou ik wel aardig vinden. Ik hoop dat voor- en tegenstanders, misschien niet anders gaan denken, maar zien: dat gelul over en weer, we gaan er enerzijds aan ten onder, maar het is hier gelukkig geen China. Dat iedereen hier zijn zegje kan doen over de coronamaatregelen, ertegen mag demonstreren, dat is – zolang er niks in de hens gaat – ook mooi. Dat geouwehoer is ook Nederland.”