dinsdag 26 januari 2021
Opeens waren ze er, systematisch met velen
samengepakt op schepen, in wagens, in cohorten
rennend en dravend deze kant op gedenderd
de messen slijpend op de slagen van trommels
die al dagen van verre als hartslag dit weten
in ons hadden uitgerold: ze kwamen om te blijven.
Na het vee namen ze de vrouwen en dochters.
De mannen werden bijeengedreven. Vreemde
streken blonken in hun ogen. Bijna verveling.
2020
Zoveel mooie poëzie die verschijnt in en rond deze Poëzieweek: van nieuwe bundels van Piet Gerbrandy, Peter Holvoet-Hanssen tot die van Lieke Marsman, Marc Tritsmans en Esther Jansma (1958 – lees ook hier en hier en hier en hier).
Van het achterplat:
De gedichten in Rennen naar het einde van honger bewegen zich tussen allerlei uitersten, zoals donker en licht, hoop en wanhoop, hebben en gemis, hulpeloosheid en vechtlust. De rode draad is ‘verlangen’: naar veiligheid, een thuis, herkenning, een toekomst. Jansma - in het dagelijks leven als houtarcheoloog verbonden aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed - stelt het ontbreken van zekerheden aan de orde via een breed en geëngageerd palet van hoofdpersonen en figuranten, waaronder een giraffe, Medusa, migranten, een handvol IS-strijders en een Amerikaanse president.
Vijf afdelingen. Dat handvol IS-strijders en een Amerikaanse president komen we tegen in de sterke tweede, politieke reeks met bovenstaand gedicht en het schrijnende daaropvolgende:
Hier en daar
Je vertrekt uit ruïnes, met bloedende voeten zoek je
een weg door het puin. Het is even wat stiller, stof
daalt neer, de scherpschutters zijn aan het bidden,
daarna eten ze een broodje en duwen grappen en
grollen brakend een tiener op haar knieën – de boog
kan niet altijd gespannen blijven, het is nu pauze.
Iemand betrekt het witte huis in het westen,
betreedt het bordes, slaat de maat naar verhuizers,
schrijdt de marmeren hal in, haalt diep adem en denkt:
kut, mijn kristallen luchter is te klein en mijn tafel,
vette schijt, komt uit de verkeerde tijd gezien
de allure van dit bezit en de reus die ik moet zijn.
Was ik maar eerder heel anders gaan leven, denkt
hij, dan was ik voorbereid. Jij hoort de verkrachters
joelen, een lichaam wordt van een balkon gekeild.