dinsdag 12 januari 2021
Het had geonweerd, en de straat was nat.
het asfalt lag als water aan de oever
van het trottoir, waar plechtig trad
een duif en koerde als een kind, maar droever.
De hemel boven ’t park werd licht,
de bomen stonden groen, afzonderlijk,
en ieder leek een bos, zo vol, zo wonderlijk
en in zichzelf gekeerd, prevelend opgericht.
Ik liep te kijken in de korte stille straat
en zag de duif, de kleur van onweer op zijn vleugels
en poten roze als de dageraad.
1954
In het nieuwste nummer van Tirade (482) schrijft dichter Roberta Petzholdt (lees hier en hier en hier en hier) over haar liefde voor de bundel Vergezichten en gezichten (1954) van M. Vasalis (lees onder meer hier). Een citaat:
Het lezen van de gedichten van Vasalis heeft voor mij het leven verzadigd. Toen mij vele winters geleden voor mijn eerste poëzie-optreden in Festina Lente gevraagd werd welke dichter mij inspireerde, antwoordde ik half verlegen: ‘Vasalis.’ Ik wist niet eens dat Simon Vinkenoog, die mij deze avond genadeloos jureerde, hoorde bij de Vijftigers, die Vasalis haar gedichten destijds afschreven als ‘iets gedateerds’. Maar ze was de enige naam die omhoogkwam uit allen die ik gelezen had.
Gisteren leerde ik dat ze stierf in het jaar dat ik voor het eerst een gedicht van haar las. Het was in mijn lesboek Nederlands. Het gedicht ‘Duif’ sloeg in als bliksem. Ze beschreef de sfeer van diepe verstilling vlak na een onweersbui. Ik herkende het. Ze had mijn meest intieme sfeer weten te vangen in woorden. Een tijdsraam dat maar een paar minuten open staat. Een onweersbui overvalt je, je zoekt geen dekking maar laat je doorweken en plots is het afgelopen, er is niemand op straat, je bent de enige samen met de zon die doorbreekt en de bomen die bekomen van de storm die ze net hebben doorgemaakt en in die stilte trippelt een duif op het asfalt. Het cynisme is weg, er is alleen verwondering. Na ‘Duif’ begreep ik hoe machtig poëzie kan zijn.