donderdag 29 oktober 2020
De eerste foto van Hitler
Wie is dat schatje in dat babyjurkje toch?
Dat is de kleine Adolf, 't zoontje van de Hitlers.
Zou hij misschien doctor in de rechten worden?
Of als tenor in de Weense opera gaan zingen?
Van wie is dat handje, van wie dat oortje, oogje, neusje?
Van wie dat melkbuikje is, weten we nog niet:
een drukker, chirurgijn, een koopman, priester?
Waarheen zullen die grappige beentjes hem brengen?
Naar de speeltuin, naar school, naar kantoor, naar een huwelijk
met de burgemeestersdochter misschien?
Ons dreumesje, engeltje, kruimeltje, snoesje,
toen het een jaar geleden ter wereld kwam,
ontbrak het niet aan tekens te land en in de lucht:
de voorjaarszon, geraniums voor de ramen,
de muziek van een draaiorgel buiten in de hof,
voorspeld geluk gewikkeld in roze zijdepapier,
vlak voor de bevalling de profetische droom van de moeder:
een duifje zien betekent een blijde boodschap,
deze duif vangen - er komt een langverbeide gast.
Klop, klop, wie is daar, dat is kleine Adolfs hartje.
Een speentje, luiertje, slabbetje, rammelaartje,
wat een joch, God zij geloofd en afkloppen, gezond,
hij lijkt op zijn ouders, op de kat in haar mandje,
op de kindertjes in alle foto-albums.
Nee, we gaan nu toch niet huilen,
meneer de fotograaf doet dadelijk klik onder de zwarte doek.
Atelier Klinger, Grabenstrasse Braunau,
en Braunau is een kleine, maar waardige plaats,
degelijke winkels, fatsoenlijke buren,
de geur van verse bolletjes en grijze zeep.
Geen jankende honden en onheilspellende voetstappen te horen.
De geschiedenisleraar doet zijn boordje los
en gaapt onder het nakijken.
1986
(Vertaling: Gerard Rasch, 1997.)
Adolf Hitler (1890)
De eerste foto van Hitler
En wie is die dreumes in zijn kieltje?
Dat is Adolfje, de zoon van meneer en mevrouw Hitler!
Misschien wordt hij wel doctor in de rechten?
Of tenor in de opera van Wenen?
Van wie is dat handje, van wie, dat oortje, oogje, neusje?
Van wie dat buikje vol melk, nog niemand weet het:
van een drukker, heelmeester, koopman, pastoor?
Waarheen zullen die koddige beentjes nog uitgaan, waarheen?
Naar de speeltuin, naar school, naar kantoor, naar een bruiloft
met de dochter van de burgemeester misschien?
Ukkepuk, engeltje, hartendief, zonnetje,
toen je een jaar geleden ter wereld kwam,
ontbrak het niet aan tekens in de hemel en op aarde:
lentezon, de vensters vol geraniums,
een orgeltje dat speelde op de binnenplaats,
een gunstige voorspelling op roze vloeipapier,
vlak voor de bevalling moeders profetische droom:
een duif in de sneeuw zien – vreugdevol nieuws,
hem kunnen vangen – belooft een langverwachte gast.
Tok tok, wie is daar, dat is het kloppende hart van Adolfje.
Tutter, luier, slabbetje, rammelaar,
een jongetje, God zij geloofd, gezond en wel,
gelijkend op zijn ouders, op een poesje in een mand,
op kinderen in alle andere familiealbums.
Maar nu gaan we toch niet huilen,
kom, lach eens mooi naar het vogeltje.
Atelier Klinger, Grabenstrasse, Braunen,
en Braunen is wel geen grote, maar een waardige stad,
solide firma’s, aardige buren,
de geur van gistend deeg en goedkope zeep.
Onhoorbaar het hondengejank en de stappen van het noodlot.
De geschiedenisleraar knoopt zijn boord los
en zucht boven zijn schriften.
1986
(Vertaling: Jo Govaerts, 1995.)
Voor de aanleiding: lees hier.