woensdag 28 oktober 2020
Wat had ik graag nog eens met u gepraat, mevrouw Wislawa.
Gepraat, maar liever nog gedronken – Poolse thee
of uitgelezen wodka – en geluisterd naar uw taal
vol ironie, uw humor en vlijmende mildheid
om het ontoereikende bestaan te verdragen‘
‘Jakhalzen met zelfkritiek zijn onbestaanbaar’, lees ik
in uw ‘Lof van de geringe eigendunk’.
Ik verbrand subiet mijn kleren,
scheer mijn hoofd, strooi as op mijn schedel
en verscheur mijn papieren.
Ik bevochtig mijn lippen met water uit de Wisla
en maak een diepe buiging
na het vers over de kleine Adolf – dat snoesje
in zijn babyjurkje – met gedempte stem per megafoon
te hebben voorgelezen in een drukke winkelstraat
waar ieder die het hoorde
hoed of pet afnam, of als speelbal
van een falende gerechtigheid
ter plekke door de knieën ging
en mij smeekte het gedicht nog vijf keer te herhalen.
Geringe eigendunk is mij niet vreemd.
In een vlaag van vluchtig zelfvertrouwen
lok ik dankbaar deze woorden uit mijn mond
om een dichteres als u, Pani Wislawa,
passend, dus parlando te gedenken.
2020
In 1938 geboren als Johannes Cornelis ten Berge, roepnaam Hans. In 1964 debuterend als de dichter H.C. ten Berge. Sindsdien publiceerde hij zo’n vijftig boeken met gedichten, romans, essays, vertalingen en dagboeknotities. In 1996 kreeg hij de Constantijn Huygensprijs toegekend en tien jaar later de P.C. Hooftprijs. Hij geldt dan ook als een van de belangrijkste schrijvers in ons taalgebied en publiceert ondanks zijn hoge leeftijd – hij wordt in december 83 jaar – nog steeds. Zojuist is er weer een nieuwe gedichtenbundel van zijn hand verschenen, waaruit bovenstaand gedicht afkomstig is.
Er is geen taal die zonder tong kan klinken, wie wil spreken, al is het over de meest aardse zaken, moet zijn tong roeren, zo begint de tekst op het achterplat. De bundel heet dan ook In tongen spreken. Nogmaals het achterplat: In de nieuwe bundel […] contrasteert het echte leven sterk met het mythische. Hierdoor komt een grote kracht vrij die de lezer meeneemt van het vertrouwde naar het vreemde en hem van het ene decor naar het andere voert. Alles vanuit een wonderlijke bezieling en een geladen ritmisch-muzikale taal.
Geen woord te veel, want de bundel (maar liefst 110 pagina’s dik) is vol van indrukken, die niet alleen in poëzie, maar ook in proza zijn gevangen. Dat overrompelende geldt nog het minst voor de zesde afdeling (van zeven), die bovenal ontwapenend is. Daarin vinden in zeven gedichten Zes ontmoetingen plaats, waaronder de bovenstaande, met de Poolse dichter Wislawi Szymborska (1923-2012) en het onderstaande. Daarin staat niet de Amerikaanse essayist Ralph Waldo Emerson (1803-1882) centraal, maar ontmoet de oude dichter bovenal zichzelf: de oude man die aangetast en uitgeteld aan tafel zit en er allengs minder ertoe doet. Het ontroerde me.
Een uur met Emerson
Nu je aangetast en uitgeteld aan tafel zit
(een schrijfhand zwalkend over een leeg blad)
en je allengs minder ertoe doet,
valt je oog op Emerson, Ralph Waldo,
die nooit om een woord verlegen zat:
‘Werp je lichaam in de roos
als de pijlen zijn verbruikt.’
Er zit niets anders op: alles dient
aldoor opnieuw geleerd, alsof het alfabet
je steeds ontschiet en jij als een kind vol angst
de strenge meester voor de klas begroet.
Klopt het wat Ralph Waldo zegt,
dat een snelle oogopslag onthult
wat een strakke blik niet ziet?
Nu het leven ieder uur verandert
en de leugen ook al waarheid blijkt,
is er weinig dat beschutting biedt.
Een schaduw hangt over het huis, ingekuild
verdriet dat in het donker zwelt.
Binnen: huiver, hartzeer, een verkropte klacht.
Buiten: kikkerkoren zingend in de vroege zomernacht.