zondag 11 oktober 2020
Ik zag je vandaag staan, diep in de tuin
waar het kleine graf van de hond ligt. Hoed en vest
zoals altijd. Goede sigaar. Je leek bewogen
door het vredig landschap waar je zoon nu huist,
bijna zo oud als jij mocht worden van de goden
die daarover gaan. Ik vraag mij dikwijls af
hoe jij het hier had gevonden, in dit oude
land met de andere taal. In jouw boers dialect
zou je de namen hebben geweten, denk ik,
van dingen hier die mij nog steeds ontroeren –
de houtstapels die op oktober wachten,
de nachten zwaar van stilte, de stemmen
van dorpsbewoners bij een open raam,
hierheen gedragen door de wind, de scherpe kef
nabij de bosrand, hond of vos, de geur
van hooi. Maar ik kon het niet meer vragen,
je bent al zo lang dood.
Je was een vreemde man,
een emigrant in eigen land, ver van je nest
van herkomst moest je ’s zondags met je zoons
door stadse straten wandelen. Je trok soms je zakmes
en stapte doodbedaard in voortuinen van onbekenden
om takken van bloeiende jasmijn of vlier te snijden,
die wij dan beschaamd droegen. Voor moeder,
zei je. Want de natuur was van iedereen, en jij
was altijd de jongen van het land gebleven
die door de crisis werk moest zoeken in de stad.
Je stak je hand op en liep kalm het pad
af naar het dal. Al haast doorzichtig. Rook om je hoofd,
je hoed een beetje scheef. Je leek tevreden.
2020
Vervolg van gisteren.
Herinneringen aan de overledenen. Hier zijn vader, elders Anna, de verongelukte 18-jarige dochter van Benno Barnard, vriend J., schrijver Robert Anker, schrijver Erik Menkveld en de in bovenstaand gedicht genoemde hond Pip…
Beeld: Ineke Holzhaus
Maar ook gedachten aan de nog levende bevriende tijdgenoten, zoals filosoof Fons Elders, beeldend kunstenaar Willem den Ouden en vriendin M.
Alzheimer
Voor M.
1.
Vergeten ben je nu hoe je de eerste keer
beleefde dat de tijd niet die rivier
was waar je maar één keer in kunt stappen –
maar even een bedrieglijke mist werd tussen
dat kalme stromen en de ik die jij toen was.
Keek je verward nog naar het omgevallen glas,
in een plas rode wijn op tafel voor je? Wanneer
had wie dan ook dat daar gekomen.
Zeker zat je niet meer op het terras
van jaren her in was dat Triëst? En dan
nog het vaag gekende bezorgde gezicht
van de meneer, man, aan de andere kant
van de tafel – was hij daar al lang
en zat er een naam aan hem vast?
Die keer duurde het nog maar even
en kon je snel terug in het water.
Later kwam het weer en vaker
en dichter, geen mist meer maar nacht.
2.
Vandaag zie ik je terug op een foto
die ik gisteren maakte. We waren
naar het Romeinse theater
hier, jawel, bij de rivier, jij, je man
wij vrienden, je leek
heel ver weg, in een andere tijd
dan wij allemaal, terwijl we daar in die stenen
omarming stonden. Toen klom je
op een lage muur alsof je die
uit een kindertijd kende. En omgeven
door al dat verleden kijk je ons nu ineens
vriendelijk aan. Mooi oud meisje. Doodgewoon hier.
Wordt vervolgd.