zondag 04 oktober 2020
Slaap, de verleider, gaat
als zo vaak,
langs haar gewaad.
– Hij heet Klaas Vaak.
Hij neemt haar oogleden,
hij neemt haar mond.
Slaat haar wimpers toe,
trekt de lippen rond.
Hij verft haar wang,
regelt de gang
van haar adem. – Zij slaapt
en is niet meer bang.
Slaap, de verleider, slaat
zijn arm om haar heen. Zij voelt
het wel: hij ontknoopt haar gewaad.
Zij vermoedt nauwelijks wat hij bedoelt.
Zij lacht, wanneer zijn mond
haar stempelt, haar hals, borst, mond.
Zij lacht dat het eindelijk komt.
Zij bloedt uit haar eeuwige wond.
Zij lacht. Zij weet zich ontdaan
van wat zij onwillig beschermde.
Het was of haar kind reeds kermde
achter ’n wiegegordijn vandaan.
Zij wist: het was van de koude.
Hoe was zij ermee begaan!
Maar ’t was de kwade oude
die de dekens van haar wegvouwde
en riep of zij op wou gaan staan.
1946
Vanaf 2005 verschijnen ze: de Volledige werken van Willem Frederik Hermans (1921-1995). In 2018 zou het 24ste en laatste deel verschijnen, maar de reeks liep vertraging op: zojuist is deel 20 verschenen.
Volledige werken, deel 1 t/m 20, maar dan niet in de gewone,
maar de luxe uitgave,
Ter gelegenheid daarvan eindelijk – want voor het eerst – een gedicht van hem in deze rubriek. De gedichten verschenen in Volledige werken 9. Dat is het dunste deeltje, want het poëtisch œuvre van Hermans is bescheiden: hij schreef slechts zo’n honderd gedichten en dat slechts in de vroegste fase van zijn schrijverschap: tussen 1939 (schoolkrant) en 1953. Ze zijn gebundeld in vier uitgaven: Kussen door een rag van woorden (zijn literair debuut, in 1944), Horror Coeli en andere gedichten (1946), Hypnodrome (1948) en Overgebleven gedichten (1968). Alleen de eerste en de derde zijn oorspronkelijk, want de tweede is een herziene versie van de gedichten uit de eerste en de laatste een keuze uit de eerste drie bundels, aangevuld met vertalingen van gedichten een door hem bewonderde Frans-Litouwse schrijver.
Erg positief is zijn poëzie nooit onthaald. Critici noemden zijn gedichten meer merkwaardig dan goed. En in 1983 schreef hij er zelf over: Soms heb ik het gevoel dat deze gedichten, vooral de oudste, niet door mijzelf geschreven zijn, maar door een door mij verzonnen romanfiguur uit een roman die in de pen gebleven is.
Ook ikzelf lees liever de romans en novellen, die godzijdank niet in de pen gebleven zijn, zoals de klassiekers Het behouden huis (1951), De donkere kamer van Damokles (1958), Nooit meer slapen (1966) en Onder professoren (1975) en onbekendere als De zelgelring (1984) en Een heilige van de horlogerie (1987).